Maar deze onderscheiding heeft ook een keerzijde, zo blijkt uit onderzoek van majoor N.U. Stam. Een artikel in de serie over ‘gevechtservaringen’, het jaarthema van het Veteraneninstituut.
De krijgsmacht is erop gericht om adequaat te kunnen reageren in een crisissituatie, wanneer de veiligheid van Nederland of die van een van de bondgenoten in het geding is. Als een militair tijdens een missie gevechtservaring opdoet, is dit voor zowel de militair als de organisatie een belangrijke gebeurtenis. Aan de ene kant – vooral als het gevecht succesvol afgeslagen of gewonnen wordt – is het voor de organisatie een manier om te zien zij haar rekruten goed opleidt. Voor de betrokken militair is het een manier om te laten zien dat hij of zij waardevol is voor de organisatie.
Defensie reikt dan ook aan militairen met gevechtservaring een zogeheten gevechtsinsigne uit om haar waardering te tonen. Hoewel bedoeld als een extra teken van waardering, heeft het gevechtsinsigne ook onbedoelde gevolgen, zo toonde Majoor Stam aan in zijn onderzoek onder officieren met en zonder gevechtservaring.
Eenmaal terug in Nederland, bleek dat officieren met insigne automatisch een band voelen met andere officieren met gevechtsinsigne, terwijl ze die niet voelen met officieren zonder gevechtsinsigne. Ze kozen er vaak voor om hun gevechtservaringen alleen te delen met degenen die ook gevechtservaring hebben, vanuit de gedachte dat degenen zonder die ervaring hen toch niet zouden begrijpen. Ook hadden degenen met een gevechtsinsigne binnen de krijgsmacht een hogere sociale status. Dat bleek bijvoorbeeld uit het feit dat hun mening klakkeloos werd overgenomen door anderen en dat officieren zonder gevechtservaring nauwelijks kritiek op hen uitten.
Doordat het gevechtsinsigne de sociale status van iemand binnen de krijgsmacht duidelijk ophoogt, zouden sommige officieren het gevechtscontact tijdens missies zelfs opzoeken, zo vertelden de geïnterviewden. Op die manier zouden zij ook een gevechtsinsigne krijgen en dus bij de groep met het hogere aanzien gaan horen. Gezien de gevaren die dit gedrag met zich meebrengt en gezien het feit dat onze krijgsmacht gericht is op de de-escalatie van geweld, is dit geen wenselijke ontwikkeling.
Het gevechtsinsigne creëert dus tegelijkertijd verdeeldheid én verbondenheid. Het zorgt voor een diepere band tussen degenen die het insigne wel hebben, maar tegelijkertijd ook voor een kloof tussen degenen met en zonder gevechtservaring.
Naar aanleiding van zijn onderzoek geeft Majoor Stam dan ook enkele tips om de verbondenheid tussen beide groepen te stimuleren en de kloof te dichten. De eerste is om geen gevechtsinsigne uit te reiken. Maar aangezien dat niet zo snel zal verdwijnen, raadt hij ook aan om communicatie over de gevechtservaring te stimuleren. Officieren met deze ervaringen kunnen degenen zonder gevechtservaring alleen maar iets nuttigs leren als zij openheid van zaken geven. Met zijn allen goed op de hoogte zijn, versterkt ook weer de onderlinge band. Bovendien kan praten over de ervaring hen zelf ook helpen in de verwerking.
Het belangrijkste is om de gevechtservaring niet bij een individu op de borst te spelden, maar mee naar huis te nemen op een manier dat de hele krijgsmacht ervan kan leren. Uiteindelijk is de ervaring dan nuttig voor iedereen. En misschien nog belangrijker: voelt iedereen zich weer betrokken bij elkaar. Zo kan gevechtservaring verbinden in plaats van verdelen: één voor allen, allen voor één.