Adjudant-onderofficier van de genie b.d. Moos Raaijmakers (64) wijdt zich al jarenlang met hart en ziel aan diverse verenigingen, musea en organisaties die zich bezighouden met het ontdekken en bewaren van militair erfgoed. Zo graaft hij met archeologen mee op voormalige slagvelden.
Missies: Irak (1991), Cambodja (1993), Bosnië (1996), Ethiopië-Eritrea (2002) en Afghanistan (2008).
Moos Raaijmakers is sinds 2017 betrokken bij archeologisch onderzoek door Waterloo Uncovered (WU). In 2015 startte deze Britse organisatie met opgravingen op het slagveld van Waterloo in België. WU is opgericht door twee Britse officieren die in Afghanistan hebben gediend en ook beiden archeoloog zijn. Bij het veldwerk in Waterloo zet de organisatie veteranen met fysieke en psychische verwondingen in. Voor Moos is het veel meer dan interesse in geschiedenis. Het veldwerk en het samenwerken in een team brengen ook mentaal veel goeds.
Moos’ fascinatie voor geschiedenis gaat ver terug. Hij is al meer dan veertig jaar lid van Keep Them Rolling, een vereniging waarvan de leden zich bezighouden met het restaureren en onderhouden van militaire vaar-, voer- en vliegtuigen uit de Tweede Wereldoorlog. Al sinds 1980 is hij op vrijwillige basis betrokken bij het Geniemuseum in Vught, op dit moment als conservator.
Tot voor kort was hij lid van een re-enactmentgroep van de Nederlandse Vereniging voor Militaire Levende Geschiedenis MARS die het 17th Armored Engineer Battalion uitbeeldt. Daarnaast was hij vrijwillig coördinator bij het Historisch Cluster van de Landmachtdagen en vrijwilliger bij het Vrijheidsdefilé (voorheen het Bevrijdingsdefilé) dat door Wageningen45 wordt georganiseerd. Hij helpt families met het postuum toekennen van onderscheidingen voor overleden militairen. En naast WU is hij actief bij de archeologische opgravingen van Recovery on the Battlefield, de Nederlandse tegenhanger van WU die in 2021 is opgericht.
Moos ging in 1978 op 17-jarige leeftijd naar de Koninklijke Militaire School in Weert om onderofficier te worden. Er zaten op de KMS toen zelfs jongens van 16 jaar. ‘Tegenwoordig zouden het kindsoldaten zijn, maar toen kon dat nog.’ Hij begon bij de artillerie, maar stapte al snel over naar de genie, de bouwers van de landmacht. Daar heeft hij nooit spijt van gehad; de can-do mentaliteit bij de genie sprak hem erg aan. Hij werd vijf keer uitgezonden: naar Irak, Cambodja, Bosnië, Ethiopië-Eritrea en Afghanistan.
Vooral de uitzending naar Cambodja maakte diepe indruk op Moos. Hij was daar instructeur mijnenruimen en maakte deel uit van een klein detachement landmachtmilitairen (zeven man) dat verantwoordelijk was voor het opleiden van Cambodjanen tot mijnenruimer. Moos leidde een mine marking team. Hij leerde lokale mensen in de praktijk mijnenvelden te verkennen en te markeren, een gevaarlijke taak. Cambodja lag vol met landmijnen, maar vaak wist niemand precies waar.
Moos moest vaak in zijn eentje op pad. Dan zat hij een aantal dagen in een dorpje in de middle of nowhere zonder radioverbinding met de buitenwereld. Het werd voor hem heel spannend toen hij tijdens een van deze tripjes in een hinderlaag van struikrovers reed. Een van hen zette een kalasjnikov door het open raam – het was warm – op zijn slaap. Hij besloot door te rijden, waarna een andere rover met een raketwerper een raket op hem afschoot. ‘Ik heb gas gegeven, ik scheet bagger, ik was echt bang, ik schaam me daar niet voor.’
Rond 2000 kreeg Moos te maken met PTSS-achtige verschijnselen. Hij werd ’s nachts schreeuwend wakker, had nergens zin in en werd depressief. Hij zocht hulp. Tijdens zijn therapie kwam hij erachter dat de spanningen in de mijnenvelden in Cambodja hem te veel waren geworden. Achteraf gezien klopte het in Cambodja al niet. De eerste drie maanden was hij heel voorzichtig, daarna maakte het hem niet meer uit wat hem zou overkomen. Hij kreeg tijdens zijn uitzending last van wat hij nu zelf omschrijft als battle fatigue (oorlogsmoeheid). ‘Ik heb weliswaar niet gevochten, maar het effect was hetzelfde. Het interesseerde me geen fuck meer. Ik dacht: als het klapt, dan klapt het. Dat is natuurlijk niet goed, dan ben je een gevaar voor jezelf en een gevaar voor je team.’
De weerslag van die tijd kwam enkele jaren later. Zijn diagnose PTSS leidde uiteindelijk tot de toekenning van het Draaginsigne Gewonden, dat wordt uitgereikt aan militairen en veteranen die onder oorlogsomstandigheden lichamelijk of psychisch gewond zijn geraakt.
“Mijn boegbeeld? Luitenantgeneraal b.d. Hans van Griensven. Hij is een uiterst aimabel persoon die zich 100 procent inzet voor zijn mensen. Hij is een mensen-mens met het veteranenhart op de juiste plaats.”
Sinds 2017 is Moos betrokken bij archeologische opgravingen. Voor hem is het meer dan graven; het is een manier om geschiedenis tastbaar te maken en tegelijk zijn eigen ervaringen in te zetten. Archeologen graven niet zomaar ergens. In Waterloo graven ze omdat ze duidelijk weten wat er is gebeurd. Aan de hand van historisch onderzoek bepalen de archeologen waar in het veld archeologische vondsten worden verwacht. In Waterloo gaat het vooral om metalen vondsten, zoals loden musketkogels, knopen, munten en een verdwaalde kanonskogel.
Moos komt met zijn metaaldetector om een mogelijke vindplaats te checken. Vervolgens graven de archeologen een proefsleuf om te kijken wat er in de grond zit. Als ze iets aantreffen wat de moeite waard is, wordt een groter stuk terrein afgegraven. Daarvoor roepen ze de hulp in van een machinist met een graafmachine. Die haalt de bovenste laag grond weg tot de laag waarin de archeologische vondsten worden verwacht. Pas daarna komen de archeologen met hun schep en troffel. Een kwastje komt alleen tevoorschijn als bij bijzondere voorwerpen, zoals een schedel, met zachte hand moet worden vrijgemaakt. Moos helpt de archeologen ook bij het blootleggen van de vondsten.
Het werk dat Moos in Waterloo doet, lijkt op het werk dat hij als genist deed. Hij legt uit hoe je een mogelijke landmijn benadert nadat de metaaldetector een seintje heeft gegeven: ‘Dus je krijgt een signaal met je metaaldetector en dan ga je gewoon een stukje terug en je gaat de grond in. Je graaft als het ware een bakje vrij en dan begin je in de wand te peuteren, horizontaal door het mijnenveld heen, tot je datgene tegenkomt wat je hoorde. Op die manier raak je een mijn altijd aan de zijkant en nooit aan de bovenkant waar de ontsteker zit.’
Moos fungeert tijdens de opgraafweken in Waterloo vaak als praatpaal voor de Britse veteranen. ‘Ik ben helemaal geen sociaal werker, maar toch, op een of andere manier zit ik ’s avonds in Nijvel aan tafel met de veteranen met de grootste problemen. En die praten dan altijd tegen mij aan.’ Moos denkt dat ze hem als luisterend oor gebruiken, omdat ze aanvoelen dat ook hij het nodige heeft meegemaakt.
Tijdens een goed gesprek, onder het genot van een potje bier, probeert Moos er voor ze te zijn. Hij merkt dat het archeologisch veldwerk en de onderlinge sfeer velen goed doen. ‘Je merkt gewoon dat mensen er altijd beter uitkomen dan ze erin gaan en daar hoop ik dan inderdaad mijn deeltje aan te kunnen bijdragen. Ik denk ook dat dat lukt.’
Op het slagveld van Waterloo graven archeologen en veteranen samen naar het verleden. Moos legt in de podcast uit waarom dit project zo belangrijk is voor hem.
Twintig portretten van veteranen die als boegbeelden de veteranengemeenschap versterken en die onze vertegenwoordigers zijn in de burgermaatschappij. Het respect en de waardering die zij ontvangen, is een erkenning voor alle veteranen.