Jaap Boll en Hette Jellema werkten voor de Politieke Opsporingsdienst

25 juni 2020
Deel dit bericht:
Na de bevrijding van Zuid-Nederland begon de jacht op ‘foute' Nederlanders.

De Politieke Opsporingsdienst (POD) was na de bevrijding belast met het arresteren en verhoren van ‘foute’ Nederlanders. De POD bestond grotendeels uit leden van de Binnenlandse Strijdkrachten die zich tijdens de bezetting verdienstelijk hadden gemaakt in het verzet. Jaap Boll en Hette Jellema gebruikten hun positie als POD-rechercheur om te achterhalen wat de Duitsers wisten van hun eigen verzetsverleden.

interneringskamp-harskamp

politieke-opsporingsdienst

De POD hield zich bezig met het opsporen en verhoren van NSB’ers, Nederlandse SS’ers, vrijwilligers in Duitse dienst en mensen die joden, onderduikers en verzetsmensen hadden verraden. Diegenen die het stempel politieke delinquent kreeg, werd daarna door een tribunaal, een bijzonder gerechtshof of een bijzondere raad van cassatie berecht. Voor veel ‘foute’ Nederlanders stond de afkorting POD voor ‘Pesten is Ons Doel’.

In het kader van de bijzondere rechtspleging werden in de naoorlogse jaren zo’n 150.000 personen opgepakt. De politiebureaus, huizen van bewaring en gevangenissen zaten binnen korte tijd vol, zodat naar scholen, loodsen, fabriekshallen en voormalige kampen werd uitgeweken. In een groot aantal ‘bewaringskampen voor politieke delinquenten’ waren de leefomstandigheden zeer slecht, ontbraken elementaire voorzieningen en werden gevangenen blootgesteld aan vernederingen en mishandelingen. Uiteindelijk zouden 90.000 gevangenen buiten vervolging worden gesteld. De bijzondere gerechtshoven spraken tegen ruim 14.000 personen een straf uit, waarvan 145 doodvonnissen. Daarvan werden er 42 voltrokken.

1 / 1

Jaap Boll
Ook Jaap Boll (1920-2015) kwam via de Binnenlandse Strijdkrachten bij de POD terecht. Hij woonde tijdens de bezetting in Zaandam. In september 1944 vroeg de lokale verzetsleider Remmert Aten of Boll hem wilde helpen met het verwijderen van een lading springstof uit de middenpijler van de Hembrug. De Duitsers waren van plan de brug op te blazen zodra de geallieerden in het zicht zouden komen. Aten was actief in het verzet, onder meer als bestuurslid van de landelijke Vakgroep J, een aftakking van het Nationaal Steunfonds, en de Ordedienst. In zijn huis zaten meerdere joden ondergedoken. Boll en Aten kenden elkaar van polo- en zwemvereniging Neptunus. Nadat ze de situatietekeningen hadden bestudeerd, zwommen ze op 26 september naar de pijler en verwijderden in vijf uur tijd ruim vierhonderd pakketjes met explosieven. Helaas kwamen de Duitsers erachter en brachten een nieuwe springlading aan. Aten verkende in oktober de pijler opnieuw, ditmaal met het idee om het ontstekingsmechanisme te saboteren. Om de bewakers op de brug te misleiden had hij op zijn hoofd een opgezette meeuw bevestigd met een slangetje naar zijn mond zodat hij onder water kon ademen. De poging mislukte omdat de Duitsers zware houten schotten om de pijler hadden aangebracht en hij er niet bij kon.

Boll trad na deze actie toe tot de de Gewestelijke Sabotage Afdeling van de Binnenlandse Strijdkrachten, waarvan ook Aten deel uitmaakte. Na de oorlog kwam Boll via de BS bij de POD terecht.

“Ik kwam na de oorlog bij de POD (…), de Politieke Opsporingsdienst, en ik was daar hoofdrechercheur. En dat was niet het vangen van de SD’ers en de NSB’ers maar meer het verhoren van het spul.”

Boll’s voornaamste taak was verhoren afnemen en processen-verbaal opstellen. Op de handelsschool had hij Frans, Duits en Engelse handelscorrespondentie gehad en hij sprak goed Duits “Nou ja, dan schreef je het een en ander op. En vooral ook de Waffen-SS knapen hè, die hadden een herkenningsteken onder hun arm, een nummer.” Boll bedoelt de SS-Blutgruppentätowierung die door leden van de Waffen-SS werd gedragen om hun bloedgroep te kunnen identificeren. Na de oorlog werd de tatoeage gebruikt om voormalige SS’ers te herkennen. Boll werkte nauwgezet en maakte snel promotie. “Ja dat ging allemaal goed en ik schreef het allemaal zo keurig netjes op. Daardoor werd ik ook al hoofdrechercheur gauw, maar dat stelde voor de rest niet zo bar veel voor hoor. [De POD] heeft ook maar kort bestaan, hooguit twee jaar. Nou toen hield ik het wel voor gezien.”

1 / 1

Friedrich Viebahn
Boll maakte gebruik van zijn positie als hoofdrechercheur bij de POD om bij de gevangengenomen Kriminalsekretär Friedrich Viebahn, een beruchte SD’er die belast was met het oprollen van de Nederlandse verzetsgroepen, te informeren naar de actie bij de Hembrug. Hij ging naar het Huis van Bewaring II (Amstelveenseweg) in Amsterdam om bij Viebahn navraag te doen. “Ik kwam daar zo naar binnen uit hoofde van mijn functie. (…) En daar zat ie, schoenen te poetsen, gezellig. Hij keek me al vuil aan van wat komt die nou weer doen. Nou ja, ik begroette hem vriendelijk. Ik zei: ‘De Hembrug, weet u daar iets van?’ Hij zei; ‘ja, jawohl’, daar wist hij alles van. Ik zeg: ‘Hoe is dat gegaan, dat weet ik helemaal niet. Heeft het verzet daar springstof weggehaald?’ Volgens Viebahn was het verzet daar met een roeiboot gekomen, had een ladder tegen de pijler gezet, was naar boven geklommen en had vervolgens bovenaan de deksel losgeschroefd. Zo kon volgens Viebahn het verzet in de pijler om de springstof te verwijderen. De Duitsers hebben nooit geweten hoe het dus in het echt was gegaan.

friedrich-viebahn

Hette Jellema
Ook Hette Jellema (1919-2012) maakte gebruik van zijn functie bij de POD om meer te weten te komen over zijn eigen verzetsverleden. Jellema groeide op in een arm milieu in het Friese dorpje Rinsumageest. Om geld voor zijn ouders te verdienen, ging hij direct na de lagere school aan de slag bij een boer in de buurt. Later werd hij loopjongen bij de firma Straatsma die landbouwgereedschappen verkocht. Op het bedrijf leerde hij spelenderwijs autorijden en toen hij achttien werd, betaalde zijn baas zijn rijbewijs. Omdat hij achttien was, moest hij echter in militaire dienst. Omdat hij als een van de weinige jongens een rijbewijs had, kreeg hij verscheidene baantjes als chauffeur. Vlak voor de oorlog werd hij bij het korps Motordienst geplaatst. Tijdens de Duitse inval moest hij munitie in de buurt van de Grebbeberg ophalen en naar Amsterdam brengen. Na de capitulatie moet hij en andere leden van het korps Motordienst in opdracht van de Duitsers munitie en wapens naar verzamelplaatsen brengen. Om hernieuwde krijgsgevangenschap te ontlopen, dook hij in de loop van de oorlog onder bij een boer in Slootdorp in de Wieringermeerpolder. Hij werd al snel opgenomen in een verzetsgroep. Jellema was verantwoordelijk voor het onderhoud van wapens die in de polder waren gedropt en bij boeren waren verstopt.

Gearresteerd
In 1943 werd Jellema bij een klopjacht in de polder door SD’ers en landwachters opgepakt. “Er was geen ontvluchten meer aan. […] Het had niets met het verzet te maken. Dit was zomaar een ‘wilde’ razzia”, aldus Jellema. Ook N.R. Doornbos [Jellema noemt hem Noordenbos], een rijke aardappelteler die aan dezelfde weg in Slootdorp woonde waar Jellema zat ondergedoken, werd meegenomen. Bij hem hadden de Duitsers een Joods onderduikkind ontdekt. Jellma werd naar Amsterdam gebracht waar hij door eerdergenoemde Viebahn werd verhoord. “Viebahn was de man van de Silbertanne moorden. Dan werd er aangebeld bij iemand, bij een bekende Nederlander of zo, en dan vroegen ze: ‘Bent u die?’ En dan werden ze doodgeschoten zomaar.” Jellema verwijst naar Aktion Silbertanne, een codenaam voor een serie moordaanslagen die Nederlandse SS’ers en Nederlandse oostfrontveterenanen tussen september 1943 en september 1944 pleegden. De acties golden als represaillemaatregel voor aanslagen door het verzet op collaborateurs. De moordcommando’s brachten voor iedere geliquideerde collaborateur drie Nederlanders om het leven van wie bekend was dat ze anti-Duits waren. Zonder enige vorm van proces werden zij in de deuropening van hun huis of ergens langs de weg pardoes doodgeschoten. Na een aantal dagen werd Jellema naar het Huis van Bewaring 1 (Weteringsschans) gebracht. Na een maand werden Jellema en Doornbos plotseling vrijgelaten. Jellema snapte er niets van.

“Onvoorstelbaar, wordt je klaargemaakt voor transport. Nooit geweten hoe of wat. Hoe kan dat, dat kan zo maar niet, maar je weet het niet, ik ben vrijgelaten.”

Jellema en Doornbos gingen weer terug naar de Wieringermeer. “Ik heb nooit meer een woord met die boer gewisseld.”

Den Helder
Op 17 april 1945 zetten de Duitsers de in 1930 drooggelegde Wieringermeerpolder weer onder water. In kleine bootjes brachten de verzetsstrijders de wapens en munitie in veiligheid. Na de bevrijding ging de verzetsgroep waarin Jellema zat naar Den Helder Om NSB’ers en SS’ers te bewaken die in scholen en Fort Erfprins gevangen zaten. Een van de officieren wist dat Jellema een rijbewijs had en stuurde hem naar het hoofd van de POD in Den Helder die een chauffeur zocht. “Hij zegt: ‘ja, we richten hier een nieuwe dienst op, ik heb een chauffeur nodig en jij hebt een rijbewijs. Wanneer kan je beginnen?’ Ik zeg: ‘Ik heb geen dienstverband, ik ben vrij man.’ (…) Dus toen werd ik chauffeur voor het hoofd van die dienst.” Na een tijdje ging Jellema ook mee met de rechercheurs die verdachte Nederlanders moesten arresteren en verhoren. Dat waren jongens die een HBS-opleiding en een betrekking als ambtenaar hadden, maar niet over een rijbewijs beschikten. “Dat was mijn tweede taak dus als chauffeur. Ja hier en daar mensen, ondergedoken SS’ers of wat dan ook, van huis halen.” Op een gegeven moment stelde een van de groepsleiders voor Jellema een neventaak te geven. “Diegene die de leiding had die zegt: ‘Je rijdt altijd met ons mee, je zit er altijd maar bij. Ik kan je net zo goed een instructie meegeven, maar dan moet je natuurlijk ook wel als rechercheur en niet als uh…’ ‘Nou zeg ik daar heb je wel gelijk in.’ Toen werd ik ingedeeld in de groep. Ik bleef wel rijden, maar met een extra taak. Maar dat was wel een bevordering voor mij, doordat ik van chauffeur rechercheur werd en in een vrij hoge loonschaal kwam. Toen ging ik voor het eerst geld verdienen.”

1 / 1

Jellema moest ‘foute elementen’ verhoren en hun verhaal optekenen. “Er waren er hier [in Den Helder] zoveel gebracht, [NSB’ers] en SS’ers en van die Grüne Polizei, alles wat voor de Duitsers [had gewerkt] – en aannemers die [voor de Duitsers] gewerkt hadden. En die moesten gehoord worden, ook door andere korpsen. (…) Gewoon een interview, personalia en wat is je… wat heb je gedaan, je levensloop. Dat en dat en dat.” Aan de hand van het verslag dat Jellema optekende, besloot het hoofd van de POD in Den Helder wie in gevangenschap bleef of weer naar huis mocht.

Jellema kwam voor zaken die in Den Helder hadden gespeeld in gevangenissen en interneringskampen in het hele land. In het Huis van Bewaring II (Amstelveenseweg) kwam hij een bekende tegen.

“En wie zit daar toen in Amsterdam? Daar zit Viebahn als Duitse gevangene. En Viebahn wordt gehoord in een zaak die in Den Helder draaide.”

Ook de secretaresse van Viebahn zat gevangen. Hij informeerde bij haar wat er waar was van geruchten dat Viebahn zich wel eens liet omkopen. Hij vertelde haar dat hij zich wist te herinneren dat een boer uit de Wieringermeer zomaar op onverklaarbare wijze was vrijgelaten met nog iemand anders. “Toen zegt dat meisje: ‘Nee, dat geval herinner ik me nog wel meneer, maar zo zit dat niet, dat zit heel anders. Die Bauer en zijn knecht werden vrijgelaten en uit erkentelijkheid heeft die Bauer later een aanzienlijk bedrag in de winterhulp-kasse gestort.’” Winterhulp was een nationaalsocialistische liefdadigheidsorganisatie die tijdens de oorlog alle vooroorlogse goede doelen verving. “Dus ik ben vrijgelaten en die Bauer heeft zich vrijgekocht – bij Viebahn dus – en dan hoor je later – ik heb er navraag naar gedaan – dat die Bauer – Noorderbos – kennissen had die bevriend waren met de secretaresse van Viebahn. Dus via dat omweggetje is die boer Noorderbos vrijgekocht en ze wisten niet beter dat ik zijn knecht was. (…) Zo ben ik vrijgekomen. Dat kan je niet regelen hè.” Jellema kwam er door zijn werk voor de POD achter dat hij tijdens de bezetting bij vergissing was vrijgelaten.

Van POD naar de politie in Den Helder
Op 1 maart 1946 werd de staat van beleg opgeheven en maakte het MG weer plaats voor het burgerlijk gezag. Formeel moest de politie de opsporing van ‘foute’ Nederlanders weer op zich nemen, maar vanwege personeelstekort kwam deze taak voor enige tijd in handen van de Bijzondere Gerechtshoven. Voor het opsporen en verhoren van foute Nederlanders konden deze gerechtshoven gebruik maken van de zogenaamde Politieke Recherche Afdelingen (PRA’s). Veel ervaren POD’ers maakten een overstap naar de PRA’s. In 1950 kwam er een einde aan de bijzondere gerechtshoven en PRA’s. Voortaan werden bijzondere strafkamers bij de Arrondissementsrechtbanken verantwoordelijk voor de afhandeling van politieke zaken.

De POD in Den Helder ging over in een PRA. Die werd eerst overgeplaatst naar Alkmaar en daarna naar Amsterdam. De leden van de POD in Den Helder gingen weer terug naar hun eigen werk. Op advies van een collega maakte Jellema gebruik van zijn POD-connecties om bij de politie in Den Helder te solliciteren. Via burgemeester Govert Ritmeester, die zelf in het verzet had gezeten, kreeg hij een kans om zich aan de lokale commissaris van politie voor te stellen. Ze hadden als snel een klik. “Ik zeg: ‘Zo en zo ben ik in Den Helder terechtgekomen.’  ‘Oh ja?’ Hij zegt: ‘Ik zat eerst in Haarlem en via de illegaliteit heb ik Ritmeester leren kennen. Zodoende ben ik hier nu commissaris geworden.’ Hij zegt: ‘Wanneer kan je beginnen?’ Ik heb geen toelatingsexamen gedaan, anders was ik natuurlijk gezakt hè. Dus toen kon ik zo bij de politie komen.”

Jellema begon onderaan, als aspirant. “Bij het begin beginnen. Je loop met een andere agent mee ene half jaar en dan zelfstandig. En dan ga je cursussen lopen. En gezien mijn beperkte achtergrond, dus leren, leren, leren. En mijn vrouw heeft toen wel een gezegd: ‘Anderen gaan in de zomer wel eens naar het strand.’ Maar ik moest zorgen dat ik eerst mijn papieren had.” Hij had geluk en haalde snel zijn politiediploma. Toen een oudere adjudant die zich met veiligheidszaken bezighield met pensioen ging, gaf de commissaris hem een kans om een opleiding bij de Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD) in Den Haag te volgen. Zijn achtergrond bij de POD was een pre. Dat was begin jaren vijftig. “De BVD is net als het KNMI, hè, er is één centrale, maar die heeft overal punten zitten.” Daarna heeft Jellema nog 25 jaar lang als politieagent voor de BVD in Den Helder gewerkt.

Jellema raakt zwaar ontroert als de interviewer informeert naar een aangelegenheid in de oorlog waarop hij trots is. “Ik ben dankbaar. (…) Vele anderen zijn er niet meer. Ik heb dat allemaal meegemaakt.” De oorlog heeft hem kansen geboden die hij als arbeiderskind anders nooit had gekregen. “Meer dan ik ooit heb kunnen dromen.” Die kansen heeft hij benut. Hij is trots op het feit dat hij via het verzet en de POD bij de politie terecht is gekomen en voor de BVD heeft mogen werken: “ Prachtig werk gehad, mooi, heel mooi werk.”

Interviews luisteren?
Luister hier naar het interview van Boll en hier  naar het interview van Jellema.