Afgelopen augustus verscheen het boek ‘Tabé Java, Tabé Indië’ van de hand van Ronald Nijboer, kleinzoon van Indiëveteraan Evert-Jan Nijboer. Binnenkort verschijnt er in Checkpoint een recensie, maar nu al enkele vragen aan de 30-jarige auteur.
“Nee, ik vond dat vanzelfsprekend. Ik ben uit nieuwsgierigheid aan de slag gegaan en wilde een zo’n compleet mogelijk boek schrijven. Daarbij werd ik op scherp gezet door een opmerking van mijn opa in één van zijn brieven aan zijn broertje. Daarin schreef hij dat hij niet het achterste van zijn tong liet zien. Over acties schreef hij vaak erg formeel en oppervlakkig. Ik heb daarom zoveel mogelijk ‘tussen de regels door’ de brieven en het dagboek van mijn opa proberen te lezen, om er achter te komen wat hij mogelijk meegemaakt zou hebben. Ik heb daarom ook constant mijn twijfels opgeschreven.”
“Dat weet ik niet precies. Op individueel niveau is het enorm lastig om dat vast te stellen. Wel zijn er enkele aanwijzingen waaruit bleek dat hij meer gezien had dan hij letterlijk had opgeschreven. Zo was er een actie waarbij een TNI-kapitein gevangen werd genomen en even later werd doodgeschoten, omdat hij begon te schieten. Waarom hadden ze hem dat geweer niet afgenomen?”
“Ik ben in 2011 begonnen met het lezen van zijn brieven en dagboek, om deze vervolgens te digitaliseren. Ik heb deze teksten allemaal overgetypt en er een boekje van gemaakt. Met dat boekje ben ik in 2015 naar Indonesië gegaan om de plekken te bezoeken die mijn opa had beschreven. Daar kwam het verhaal van mijn opa heel dichtbij. Bijvoorbeeld toen ik het ereveld in Bandung bezocht en daar de graven zag van kameraden waar hij over geschreven had. Toen ik weer thuis was, heb ik eerst een artikel voor de Correspondent geschreven.
Mijn familie waardeerde de integere manier van schrijven en stond toen erg open om informatie met mij te delen voor het boek. De gesprekken met mijn (verre) familieleden zie ik als het hoogtepunt in het schrijfproces. Zij zaten zelf ook met vraagtekens, wilden graag praten en daardoor leerde ik mijn familie beter kennen.”
“Ja, best wel veel. Naar aanleiding van het boek heb ik nu ongeveer 12 lezingen gegeven en veel Indië-veteranen gesproken. Ik vond dat best spannend, maar ze reageren heel positief! Ze snappen dat ik het verhaal van mijn opa wilde begrijpen en daarvoor ook de zwarte kanten van die tijd moest onderzoeken. Het zorgt voor leuke gesprekken. Ze herkennen zich in het verhaal en vinden het fijn dat er op deze manier interesse in hen is. Mijn opa heeft nooit veel verteld, omdat er naar zijn mening niemand geïnteresseerd was in zijn verhaal. Die houding kom ik bij veel Indië-veteranen tegen.”
“Goed dat we er meer induiken. Zo is er nog altijd veel veldwerk te verrichten in Indonesië zelf, dat is tot nu toe veel te weinig gedaan. Iemand die dat onlangs wel deed is Manon van den Brekel die met bijna honderd getuigen sprak van de massa-executies op Sulawesi in 1947. Dit soort studies zorgen voor een completer beeld. Ik vind het heel belangrijk dat die koloniale oorlog meer in ons collectieve geheugen komt. Het is een belangrijk onderdeel van onze geschiedenis en we weten er maar heel weinig vanaf. Ik wist er zelf in ieder geval niks van. Ook nieuwe persoonlijke verhalen, zoals die van mijn opa, helpen om meer inzicht te krijgen.”