Als op 6 april 2009 een raketaanval Kamp Holland treft, neemt het leven van Dave van Kollenburg (31) en Hans Treffers (34) een beslissende wending. Bij een ontmoeting tien jaar later blijkt dat ze aan die noodlottige dag verschillende herinneringen bewaren.
“We liepen die namiddag vanuit de eetzaal van Kamp Holland richting de slaapvertrekken. Totaal ontspannen, een lekkere kop koffie in de hand. Vlakbij werd er gevolleybald. Er zaten wat jongens in de zon. Het kan bijna niet, maar ik heb het idee dat ik iets aan heb horen komen. Er was een klap, een grote verplaatsing van druk, de geur van rook. Door mijn uitzendervaring voelde ik niet eens echt paniek. Ik was me bewust van wat er gebeurde, en de gedachte was; ‘Als je dan toch geraakt wordt, dan is dit de beste plek, met alle zorg voor handen’.
Vervolgens is er het moment dat ik mezelf op een knie vind, met in m’n handen een koffiebeker die lekt. Alles is vervaagd en vertraagd, ook het geluid is gedempt, als in een film. ‘We zijn aangevallen. Ik ben goed weggekomen’, bedenk ik me. Ik herinner me scherp dat ik me afvroeg waarom het luchtalarm maar niet afging. Voor m’n gevoel was dat pas een minuut of drie, vier later. Pijn voelde ik niet. Ik maakte me hooguit zorgen over m’n gezicht, want het bloedde flink. Toen ik de dichtstbijzijnde dekking binnenkwam kwam er iemand op me af. ‘Hoe gaat het met je?’, en kort daarna; ‘Doe je shirt eens omhoog’.
Pas vlak voor ze me onder zeil brachten kwam er het besef; misschien was dit het. Ik voelde vrede in de situatie. Ter plaatse heb ik verschillende operaties ondergaan en in Nederland moest ik ook nog een keer geopereerd worden. Er zat een gat in mijn buik en vitale organen waren geraakt. Terugkijkend is het natuurlijk een heel intens moment in mijn leven geweest, maar niet iets traumatisch. Ik kon er mee verder.” Ik heb eigenlijk meer last van mijn opname op de intensive care.
“We kwamen terug van een patrouille die ochtend en waren blij dat we weer in het kamp terug waren. Het plan was om met een collega te gaan sporten, maar ik had eigenlijk weinig zin en we liepen terug. De raket sloeg een meter of dertig achter ons in. Eerst hoor je een knal. Vijf, zes seconden erna zie je heel veel gruis en stenen vallen. In dat ene moment gebeurt er zoveel. Je checkt in de chaos eerst jezelf, daarna je collega’s. Ok, wij zijn goed, maar we weten dat er slachtoffers zijn. Dan kom je in actie. Overal om je heen is er paniek, angst en bloed, met daarbij het geluid van het luchtalarm dat een seconde of tien na de inslag was afgegaan.
We renden naar de slaapvertrekken. Terwijl we daar bezig waren om eerste hulp te bieden, werden er drie andere jongens binnengebracht. Eentje zonder vingers, bij een ander lag een stuk wang eraf.
Overal had hij pijn, het meest aan de buik. Samen met een collega heb ik z’n T-shirt omhooggetrokken en hebben we gezorgd dat de ingewanden op z’n plek bleven. Hans zelf bleef ontzettend rustig, heel knap.
Op een gegeven moment waren de gewonden afgevoerd. Dan is het stil, je kijkt elkaar aan, praat na. Later hoorde ik dat de slachtoffers terug waren naar Nederland. Voor mij ging na dit incident de uitzending helaas gewoon door. Je laat gewonde collega’s achter en je moet je weer focussen op je job. De druk is ontzettend groot. Daardoor kom je er niet echt toe om rust te vinden en erover te praten. Dat heb ik gemist. De hereniging met Hans en anderen van het peloton zoveel jaren later had ik nodig om weer verder te kunnen.”