Een Nijmeegse verzetsjongen die telegrafist werd op een houten mijnenveger

13 maart 2020
Deel dit bericht:
Nicolaas Hoekman (1924-2015) kwam na de bevrijding terecht in Engeland, waar hij telegrafist werd op een houten mijnenveger.

Veteraan Nicolaas Hoekman (1924-2015) studeerde tijdens de bezetting aan de Hogere Zeevaartschool in Nijmegen. Hij maakte deel uit van de verzetsgroep de Pandoeren, die grotendeels bestond uit studenten van de Hogere Zeevaartschool. Na het behalen van zijn diploma dook hij onder om aan gedwongen tewerkstelling in Duitsland te ontkomen. Na de bevrijding van Nijmegen kwam hij in Engeland terecht waar hij telegrafist werd op een houten mijnenveger. Veteraan Hoekman werd in het kader van de Interviewcollectie Nederlandse Veteranen (ICNV) geïnterviewd over zijn Tweede Wereldoorlog verhaal.

Nicolaas Hoekman werd geboren in 1924 in Nijmegen. Tijdens de bezetting ging Hoekman studeren aan de Hogere zeevaartschool ‘De Ruyter’ in Nijmegen. Deze school was op last van de Duitsers in 1940 vanuit Vlissingen eerst naar Dordrecht en vervolgens in 1941 naar Nijmegen verplaatst. Hoekman volgde er een opleiding tot telegrafist. Hoekman had het geluk dat hij op de Ruyterschool zat. De Duitsers hadden namelijk baat bij het open houden van deze school, omdat ze hoopten op deze manier aan goed opgeleid zeevaartpersoneel te komen. De meeste jonge mannen  die op de zeevaartschool zaten zagen het helemaal niet zitten om voor de Duitsers te werken en stelden hun ‘eindexamen’ zo lang mogelijk uit. Als ze dat niet meer konden rekken, doken ze onder. “Nadat ik examen had gedaan, wachten de Duitsers al op mij. Toen ben ik op een gegeven moment ondergedoken. Ik weigerde om voor de Duitsers te werken”, aldus Hoekman.

1 / 1

Verzetsgroep De Pandoeren
Hoekman sloot zich begin 1942 aan bij verzetsgroep De Pandoeren in Nijmegen. Deze verzetsgroep bestond voornamelijk uit jongens van de Hogere Zeevaartschool. Voor de buitenwereld en vooral voor de bezetter deed de Pandoerenclub zich voor alsof zij een sportclub waren, waar verschillende ‘weersporten’ werden beoefend, zoals schermen. De oprichter van de Pandoeren, Jacob Brouwer, die na de oorlog in Nederlands-Indië diende, beroepsofficier werd en het uiteindelijk tot luitenant-kolonel schopte, schreef in een document over de oprichting van de Pandoerenclub: “Eind 1941 ontstond het plan om een groep jongelui volgens militaire beginselen af te richten en zodoende een steentje te kunnen bijdragen, wanneer de Bevrijdingsdag zou komen en wij, de Geallieerde troepen diensten zouden kunnen bewijzen zonder hier bij de rol te vervullen van goedwillende, maar onhandige, ‘sta in de weg’. Met enige vrienden en schoolvrienden (leerlingen van de zeevaartschool “De Ruyter”), uit Nijmegen werd door mij de grondslag van de “Pandoerengroep” gelegd.” De jongens bereidden zich voor op de komst van de geallieerden door onder meer te oefenen in geweer vechten met zelfgemaakte houten geweren.

Op 16 januari 1943 werden de Pandoeren verraden door een zoon van een foute politieman en op last van gearresteerd door de Sicherheitsdienst (SD) in Nijmegen. “Maar we wisten gelukkig precies wat we zeggen moesten.” Na enkele dagen verhoor in Nijmegen werd de groep overgedragen aan de Sicherheitsdienst in Arnhem. Elke dag werden ze ergens buiten Arnhem gebracht en ondervraagd door de SD.

“Daar werden we elke dag verhoord en moest je daarna weer terug naar je cel in Arnhem. Uiteindelijk heb ik daar een maand of drie in die cel gezeten. Elke keer weer heen-en terug voor verhoor. Je wordt er in ieder geval wel hard van, van die tijd”, aldus Hoekman.

Van 19 januari 1943 tot en met 2 maart 1943 zaten ze opgesloten in het huis van bewaring in Arnhem. Ondanks het feit dat ze bij de verhoren flink werden toegetakeld, hield de groep vol aan het afgesproken verhaal dat de Pandoeren slechts een sportvereniging was. Bij de verschillende huiszoekingen werden geen wapens gevonden. Wel werden er sportsabels, floretten en twee beschermmaskers aangetroffen.

Door gebrek aan bewijs lieten de Duitsers de jongens dus vrij. In de maanden na de vrijlating hielden de jongens zich gedeisd en hadden een paar maanden geen contact met elkaar. Hoekman dook na zijn vrijlating onder bij vrienden in Nijmegen. Na een tijdje werd de groep weer actief. Jacob Brouwer vroeg aan sergeant-majoor infanterie KNIL J. de Blécourt, een oom van een van de leden van de Pandoeren die met Europees verlof was, om hun militaire commandant te worden. Van Blécourt kregen ze een geïmproviseerde een militaire opleiding.

Hoekman was in februari 1944 getuige van het ‘vergissingsbombardement’ op Nijmegen. Op 22 februari 1944 bombardeerden de Amerikanen per ongeluk Nijmegen. Bij dit bombardement kwamen bijna 800 mensen om het leven. Qua aantal slachtoffers was het een van de ergste bombardementen in Nederland tijdens de Tweede Wereldoorlog. Op Hoekman maakte het bombardement een diepe indruk.

“Het waren een hoop indrukken, natuurlijk van wat ik meegemaakt heb. Aan de ene kant een jongster, maar hoop meegemaakt en veel doden gezien. Het bombardement van Nijmegen is nog het ergste. Ik ben echt veel harder geworden, ook door wat ik had meegemaakt bij de Duitsers. Na het bombardement heb ik ook geholpen om mensen onder het puin te halen.”

1 / 1

In juli 1944 kreeg de Pandoerenclub opdracht van de OD (Ordedienst) om de elektriciteitscentrale aan de Weurtseweg in Nijmegen te beveiligen. Ze werden in het geheim tewerk gesteld als onderdeel van de luchtbeschermingsdienst compleet met Ausweis (identiteitskaart). Bij nadering van de geallieerden moest de groep de nog aanwezige Duitse militairen bewakers overvallen en een eventueel naderend sprengkommando uitschakelen. Op 17 september 1944 nam de Pandoerengroep de Elektriciteitscentrale over. Ze arresteerden tien Duitse bewakers gevangen en voorkwamen daarmee dat de elektriciteitscentrale, ideaal als observatiepunt voor artilleriewaarneming, zou worden vernietigd. In de periode van 17 september tot 21 september 1944 maakt de groep in de omgeving van de centrale ‘rondzwervende’ Duitsers krijgsgevangen. De krijgsgevangenen droegen ze over aan Amerikaanse militairen. Na oktober 1944 viel de groep uiteen. De leden sloten zich aan bij de geallieerden en deden dienst bij onder andere de RAF, het KNIL, en de Koninklijke Marine. Hoekman vertrok naar de Koninklijke Marine.

1 / 1

Mijnenvegers
Hoekman sloot zich na de bevrijding van Nijmegen (20 september 1944) aan bij de geallieerden. “Toen de bevrijding er was heb ik mij meteen weer gemeld bij de verzetsbeweging. Ik wist dat ik niets meer te verliezen had, dus ik besloot met de Engelsen mee te trekken naar Brussel. In Brussel zaten de Nederlanders vanuit Engeland, daar heb ik mij gemeld. En daar moest ik mijn verhaal doen.” Uit angst voor spionage werd iedereen streng verhoord. “Voordat ze je geloven, daar hebben ze heel wat tijd voor nodig. Toen werd ik met een Engels vliegtuig naar Londen gebracht en daar stond een soort van Koninklijke Marine op ons te wachten.”

Eenmaal in Engeland werd hij nogmaals verhoord en toen zijn verhaal bleek te kloppen kreeg hij een algemene militaire Engelse opleiding in Londen. Hoekman werd telegrafist bij de onderzeedienst. Na enige tijd kreeg hij een opleiding aangeboden voor het opsporen van zeemijnen. Deze opleiding volgde hij in Schotland in Glasgow. Veel Engelse mijnenvegers hadden Nederlands personeel aan boord, onder andere Nederlandse reverse-officieren vanuit de koopvaardij. Verder werd het personeel op de schepen aangevuld met vissers. De Engelsen moesten het personeel voor hun schepen zien aan te vullen, dus mensen met enige ervaring met werken op zee werden al gauw geschikt bevonden om op de mijnenvegers te werken. Het was ook nodig want de zee lag vol met mijnen en het was cruciaal voor de geallieerden om veilige vaarroutes te hebben. “Het was geen onveilige job, maar er waren veel vrijwilligers, want je kreeg gevarengeld en je voer soms van zonsopkomst tot zonsondergang”, aldus Hoekman.

1 / 1

Hoekman vertelt gepassioneerd over het werk op een mijnenveger: “Met slecht weer konden we niet uitvaren, omdat er dikke kabels achter het schip hingen, die een stroomstoot konden veroorzaken om de akoestische mijnen tot ontploffing te brengen op de bodem van de zee. Het waren zowel Duitse als Engelse mijnen, die we hebben opgeveegd en je kon niet de ene methode gebruiken op de andere mijnen.” Hoekman vertelt verder over de zeemijnen: “Voor de akoestische mijnen hadden we een soort trommel, die bracht het geluid door het water heen en dan konden die mijnen daardoor ontploffen. Dit was wel gevaarlijk, want die kon ook dicht bij het schip ontploffen. Maar je kon dus op een paar mijl afstand wel een mijn tot ontploffing laten komen. Geluid verplaatst zich heel goed door het water.”

1 / 1

Veel zeemijnen die Hoekman heeft opgeruimd lagen in de wateren rondom Walcheren. “De routes rondom Rotterdam waren ook erg gevaarlijk en rondom de Hoek.” Na de oorlog was het belangrijk dat de zeemijnen werden geruimd om de handel en visserij in onder andere Zeeland weer op gang te brengen. Tot 1949 werkte Hoekman op verschillende mijnenvegers. Nog in datzelfde jaar kwam Hoekman te werken bij de Nederlandse Stoomvaartmaatschappij Oceaan. Op latere leeftijd ontving hij nog het mobilisatie oorlogskruis en werd erelid gemaakt van de voetbalclub Quick in Nijmegen.

Interview luisteren?
Geïnteresseerd om het hele interview te luisteren van veteraan Hoekman? Het interview is hier te beluisteren.