Hans Bertels (1923-2014) raakte als tiener betrokken bij het verzet. Na de bevrijding van Zuid-Nederland meldde hij zich aan bij het Korps Tolken. Een traumatische gebeurtenis tijdens Operatie Veritable (8 februari – 11 maart 1945) tekende hem voor het leven. Zijn verhaal maakt deel uit van de Interviewcollectie Nederlandse Veteranen (ICNV).
In november 1942 kreeg Bertels het bericht dat hij zich moest melden voor gedwongen Arbeitseinsatz in Duitsland. “[I]k ben toen midden in de nacht uit Enschede weggegaan met een wagen van de Vlisco, dat is een textielfabriek hier in Helmond, en die heeft mij ’s nachts meegenomen naar Helmond.” Hij dook onder bij boeren in de omgeving van zijn geboortedorp. Ondertussen studeerde Bertels door. Overdag werkte hij bij de boeren en deed hij verzetsactiviteiten en ’s-avonds ging hij te voet naar school waar hij zijn akte (onderwijsbevoegdheid) Frans, Duits, Engels en Nederlands haalde.
Tijdens de bevrijding van Helmond op 18 september 1944 joeg Bertels samen met zijn buurjongen Gerrit Docters van Leeuwen (die het later schopte tot helikoptervlieger en luitenant-kolonel bij de Koninklijke Luchtmacht) op Duitse sluipschutters. Docters van Leeuwen had een geweer en Bertels een pistool. De meeste Duitse militairen waren niet meer gemotiveerd en gaven zich zonder weerstand over. Samen wisten ze drie sluipschutters te arresteren.
De grondleggers van het corps waren A.A. Winter, die tijdens de oorlog ondergedoken had gezeten bij Philips, en dr. J.H.J. Willems, leraar Engels. Winter was kort na de bevrijding van Eindhoven op 18 september 1944 in de rang van luitenant begonnen met het werven en militariseren van oorlogsvrijwilligers die als tolk wilden bijdragen aan de bevrijding. Willems trad aanvankelijk op als examinator van de kandidaten. Toen het Corps Tolken formeel werd opgericht werd Willems in de rang van majoor tot commandant benoemd. Winter bleef tot 5 april 1945 bij het corps waarna hij werd toegevoegd aan de staf van Prins Bernhard.
De oorlogsvrijwilligers die tolkten waren – net als Bertels – vaak hoog opgeleide jonge mannen in de leeftijd van 21 tot 23 jaar. Velen van hen waren al tijdens de bezetting actief in het verzet. Het Korps Tolken vormde een vreemde een in de bijt; het was een eenheid die geen eenheid was. De tolken werden namelijk op individuele basis bij diverse geallieerde eenheden ingedeeld. Zij waren geen militair, maar hadden wel een militaire status. Het werk dat ze deden was veelzijdig. Hoewel hun talenkennis voorop stond, verrichten de tolken ook neventaken. Ze deden dienst als chauffeur, verhoorden krijgsgevangen, arresteerden nazi’s, assisteerden bij het vervoer van gewonden, hielpen concentratie- en krijgsgevangenkampen bevrijden, waren betrokken bij de benoeming van burgemeesters, bemiddelden tussen burgers en militairen, legden beslag op woningen, hielpen bij het inkwartieren en verrichten politiediensten. In een enkel geval vochten ze mee als parachutist, infanterist of als lid van een tankbemanning.
Nadat hij was aangenomen, werd Bertels vrijwel direct naar Wijchen bij Nijmegen gebracht en in een Brits uniform gehesen waarna hij een driedaagse spoedopleiding kreeg. Hij werd gedetacheerd bij de 49e (West Riding) Infanteriedivisie, ook wel bekend onder de naam Polar Bears. Deze Britse divisie was belast met de verdediging van het gebied rond de noordelijk toegang van de Waalbruggen. Volgens eigen zeggen had hij geen contract, wel een Engels Paybook. “Er was toen geen rang. Je werd als burger eigenlijk aangenomen met de rang van officier.” Ondanks het feit dat er op zijn uniform geen enkel rang of onderscheidingsteken was aangebracht, accepteerden de Britten hem als ‘officier’. Hij at ook in de mess voor officieren.
Bertels’ kennis van het Engels schoot in het begin tekort. ‘s Avonds spijkerde hij zichzelf bij, vooral wat betreft medische woorden. Want als snel tolkte hij in het 8th Field Dressing Station van het Royal Army Medical Corps dat onderdeel uitmaakt van de Guards Armoured Division. In een Field Dressing Station kregen gewonde militairen bloedtransfusies en een behandeling om een shock tegen te gaan, zodat ze stabiel genoeg waren om verder te worden getransporteerd om elders verder te worden behandeld. Bertels tolkte hier niet alleen tussen het Brits medisch personeel en gewonde Nederlandse burgers en Duitse militairen die hier werden verzorgd, maar ondervroeg naar alle waarschijnlijkheid ook Duitsers om informatie voor de geallieerde militaire inlichtingendiensten in te winnen.
In de winter van 1944-1945 was het front statisch. Het geallieerd opperbevel maakte wel plannen om de Duitsers uit het gebied tussen de Maas en de Rijn te verdrijven, maar die moesten worden uitgesteld toen de Duitsers op 16 december 1944 het Ardennenoffensief begonnen. Op 8 februari 1945 zetten de geallieerden eindelijk het Rijnlandoffensief in. Voor Operatie Veritable, het zuiveren van het gebied tussen Groesbeek-Roermond en de Rijn, was in de regio Nijmegen een Brits-Canadese strijdmacht van 470.000 man samengetrokken. Via een smalle corridor ging het richting het Reichswald, een bos in de Duits-Nederlandse grensstreek ten oosten van Nijmegen, waar een felle strijd werd gestreden. Bertels trok mee met de Brits-Canadese strijdmacht om Duitse krijgsgevangenen te verhoren.
Normaal werd een tolk niet ingezet om te vechten, maar tijdens opmars in het Reichswald kwam Bertels in een ‘hij -of ik’-situatie terecht. Wat er toen gebeurde, heeft hem voor de rest van het leven getekend. “Daar heb ik niet zo’n leuke herinneringen aan. Omdat ik toen voor de eerste keer iemand heb doodgeschoten.”
Bertels vervolgt zwaar geëmotioneerd zijn verhaal. “En die zit me nog dwars, met zijn Mutti roepen, ’s nachts.” Bertels moest de Duitse soldaat doden om zelf te overleven “Ik had geluk dat ik met die stengun kon omgaan…”. Nadat hij zichzelf enigszins heeft hersteld, vertelt hij dat hij mee moest om informatie te verzamelen voor de inlichtingendiensten: “Wij waren in het Reichswald, richting Wesel, en uh, daar waren wij ingezet. Als tolk vroeg je die oude mensen die ze krijgsgevangen hadden gemaakt…die moest je uithoren van welk onderdeel ze waren en waar ze naar toe gingen. Ik kende ook dat oude Duitse handschrift. Dus die brieven die die lui bij zich hadden voor het thuisfront…, ja men wilde dus eigenlijk al weten hoe het thuisfront was. En bij die gevechten wilden ze weten met welke onderdelen ze aan het vechten waren.” Op 11 maart 1945 stonden de Britten en de Canadezen aan de Rijn.
Na de strijd in het Reichswald ging Bertels terug naar Nijmegen. Daar had hij niet veel te doen. Op een gegeven vroeg een Canadese kapitein of Bertels voor hem wilde tolken. Die vond dat best. “Maak de overschrijving maar gereed”, zei hij tegen de kapitein. Hij kwam terecht bij de 1st Canadian Amplifier Unit van de First Canadian Army. Dit was een kleine eenheid met een half-track met daarin een generator, een aantal versterkers en enorme luidsprekers, die vlak achter het front werd ingezet om Duitse militairen duidelijk te maken dat verder vechten geen zin had. “Dat was psychologische oorlogvoering”, legt Bertels uit. Een vorm van oorlogvoering waarbij de vijand werd ondermijnd zonder fysiek geweld te gebruiken.
Een van de doelen was het intimideren van de vijand zodat die niet meer terugvocht. Voor dat doel richtten de geallieerden zogenaamde Amplifier- en Leaflet Units op. De Canadezen konden beschikken over drie Amplifier- en drie Leaflet Units. Een Amplifier Unit bestond doorgaans uit zeven man: een kapitein, drie onderofficieren en drie manschappen. De Leaflet Units bestonden uit slechts twee man, meestal een sergeant en een korporaal. De Leaflet Units zorgden voor de aanvoer van folders met teksten waarin de Duitsers werden opgeroepen hun strijd te staken, het rollen van de folders en het plaatsen ervan in 25-ponder artilleriegranaten en het onderhouden van contact met artillerie-eenheden die de folders over de frontlinie schoten. Een Amplifier Unit trok vaak samen met een Leaflet Unit op.
Op 23 maart 1945 begonnen de geallieerden operatie Plunder die de definitieve Rijnoversteek inluidde. Canadese, Britse en Amerikaanse troepen staken in het gebied tussen Rees en Wesel de Rijn over. De First Canadian Army trok daarna zonder al te veel problemen stroomafwaarts richting Emmerich dat was aangewezen als de plek waar Canadese genisten pontonbruggen over de Rijn zouden aanleggen om een doorlopende aanvoer van manschappen en materieel te kunnen garanderen. Bij Emmerich stootten de Canandezen echter op felle Duitse weerstand. De eenheid van Bertels stelde langs de Rijnoever over een kilometer lengte een aantal grote luidsprekers op waarna Bertels de Duitse militairen en de bevolking van Emmerich waarschuwde voor de aanstaande aanval:
“Het meest verschrikkelijke was de laatste speech die ik in het Duits heb gehouden vlak voor Emmerich. Daar heb ik ze moeten waarschuwen van: ‘jongens geef je over of zie dat je wegkomt want over een uur komen de bommen’. Dat had geen enkel effect. De volgende ochtend toen we over de Bailey bridge gingen, dat was een verschrikking. Een stank van dooie koeien, dooie mensen. En daar hadden ze dan een weg overheen gemaakt, want ze moesten zo door naar ’s-Heerenberg. Daar lagen lijkjes van kinderen, buikjes, moeders met een kind nog aan…vasthoudend. Dat was een verschrikking, maar de stank was het ergste.”
Op 31 maart namen de Canadezen het zwaar gehavende Emmerich in en begonnen Canadese genisten met het bouwen van bruggen. De 1st Canadian Infantry Division trok ondertussen door Emmerich naar de IJssel om de IJsselverdediging in de rug aan te vallen. Bertels was blij dat hij Emmerich kon verlaten. “Het was een verademing om uit Emmerich weg te komen. Bij Emmerich is de radiowagen van achteren beschoten en hebben we een hele tijd niet kunnen werken met de radiowagen.” In de dagen erna bevrijdden de Canadezen de Liemers, een streek in Gelderland zuidoostelijk van Arnhem. Daarna volgde een snelle opmars in Oost-Nederland. Bertels trok met de Canadezen mee om krijgsgevangen te ondervragen. Veel informatie kreeg hij er niet uit. “Met Hitlerjugend kon je geen kant mee op. Dan kon je vragen maar die hadden een grote smoel van heb ik jou daar. Alleen met de ouderen die er tussen zaten, daar kon je tenminste nog iets mee. Maar de meesten daar heb je niets aan gehad.”
Na de capitulatie trok hij met de Canadezen Den Haag binnen. Op 7 mei 1945 kwam het bericht binnen dat de tolken gedegradeerd zouden worden. “De officieren moesten sergeant worden. Tsja, van officers mess in de sergeants mess dat ging niet. En toen heb ik overplaatsing aangevraagd.” Bertels werkte na de bevrijding een half jaar als sworn translator bij rechtbanken in Aken, Bonn en Keulen. In 1946 werkte hij bij een politie-eenheid in Aken die Duitse vrouwen met geslachtsziektes moest opsporen om te voorkomen dat zij geallieerde militairen zouden besmetten. En hij had een taak bij de ‘Wiedergutmagung’. Hij moest namelijk onderzoeken welke fabrieken ontmanteld konden worden om als een soort van herstelbetaling te fungeren. Bertels had geen contact met de lokale bevolking. “Ik haatte ze en haat ze nog. […] Dat klinkt raar, want we hebben dezelfde munt, we voetballen d’r tegen, maar voor mij zijn het… M’n hele jeugd hebben ze ontnomen. Dus wat wil je.”
Geïnteresseerd in het gehele verhaal van Hans Bartels? Luister hier naar het het hele interview.