Frits Faro onderzocht oorlogsmisdrijven in Duitsland

25 maart 2020
Deel dit bericht:
Frits Faro (1921-2012) werd assistent van een Judge Advocate van het 9e Amerikaanse leger.

Om aan de Arbeitseinsatz in Duitsland te ontkomen, ging Amsterdammer Frits Faro (1921-2012) in 1942 bij staatsmijn Emma aan de slag. Na de bevrijding van Zuid-Limburg sloot hij zich aan bij het Corps Tolken. Hij werd assistent van een Judge Advocate van het 9e Amerikaanse leger en onderzocht oorlogsmisdrijven in Duitsland.

war-crimes-dachau

Frits Faro werd op 13 mei 1921 in Amsterdam geboren. In 1936 haalde hij zijn MULO-diploma waarna hij ging werken voor een bevrachtingskantoor. Voor dat werk volgde hij een cursus Duitse handelscorrespondentie. Later kreeg hij een functie bij de Rijksverzekeringsbank, de organisatie die verantwoordelijk was de uitvoering van de sociale zekerheid in Nederland. Tijdens de bezetting had hij verschillende baantjes. Via een vriend belandde Faro in de illegaliteit. Hij werd lid van de Ordedienst (OD) en kreeg een summiere militaire training in een gymnastiekzaal aan de Korte Prinsengracht.

Werken in de Zuid-Limburgse staatsmijn Emma
In september 1942 kreeg hij te horen dat de Duitsers namenlijsten opstelden voor Arbeitseinsatz in Duitsland. Faro had gehoord dat hij aan de gedwongen tewerkstelling kon ontkomen door zich vrijwillig te melden voor een baan in de Zuid-Limburgse kolenmijnen. Hij meldde zich aan de poort van de staatsmijn Emma, in de omgeving van Treebeek en Hoensbroek, maar daar hadden ze vooralsnog geen werk voor hem. Hij belandde op een boerderij in Sittard waar hij als kind wel eens had meegeholpen toen zijn grootouders daar in de buurt woonden. Daar verbleef hij enige tijd en hielp mee in het boerenbedrijf. Hij werkte op een veld dat naast een grensbeek lag: “De ene kant was Nederland en de andere kant was Duitsland. Ik was daar bezig en zag een oude Duitser op het veld aan de andere kant aan het werk. Ik denk: ‘verdomme ik heb het toch aardig voor elkaar. Hij daar en ik hier’.” Uiteindelijk ontving hij een bericht dat hij aan de slag kon op de staatsmijn Emma. Hij werkte er als losse arbeider (zonder vast contract) en woonde in een gezellenhuis voor ongehuwde arbeiders in Hoensbroek. Hij deed allerlei klusjes in de kolenmijn. Zo duwde hij schachtkarretjes. Toen de geallieerde luchtaanvallen op Duitsland in aantallen en intensiteit toenamen, kwam hij bij luchtbeschermingsdienst van de mijn terecht. Hij werd een van de drie chefs van de constant bemande commandopost die bij luchtgevaar alarm moesten slaan.

1 / 1

Eind augustus 1944 werd het steeds duidelijker dat de geallieerden snel in Zuid-Limburg zouden zijn. De medewerkers van de Emma waren bang dat de Duitsers de kolenmijn wilden vernietigen. Dat kon eenvoudigweg door het opblazen van een generator waardoor de elektriciteit uitviel, de pompen tot stilstand kwamen en de mijn binnen enkele dagen volliep met water. In Heerlen lag een Sprengkommando van de Duitsers die zo’n klus zou kunnen klaren. “Daar zat dus een verrader bij die door zou geven wanneer ze zouden komen.” Faro had de opdracht gekregen om het bericht dat via commandopost van de luchtbeschermingsdienst op de mijn binnen zou komen in ontvangst te nemen. Hij zou dan de lokale commandant van de Raad van Verzet moeten waarschuwen. Die zou op zijn beurt een aantal van zijn mannen met wapens sturen om de Duitsers tegen te houden. Het bericht dat de Duitsers de mijn zouden komen vernietigen, kwam niet. Toen het in de tweede helft van september 1944 duidelijk werd dat het Amerikaanse leger elk moment zou kunnen komen werd de gewapende groep van de Raad van Verzet toch naar de Emma gedirigeerd om de mijn te beveiligen. Faro moest de groep opvangen en toegang tot de mijn verlenen.

“Wij dachten dat we het aardig in het geniep hadden gedaan, maar dat was niet zo want in Treebeek ging al heel gauw het verhaal in de ronde: ‘De Witten zitten op de mijn’. De Witten was de naam in België waarmee de illegalen werden aangeduid.”

Op 18 september 1944 werd Sittard en ook de Emma bevrijd. Ze vroegen tevergeefs of Faro bij de Stoottroepen wilde komen. “Ik vond dat zo’n amateuristisch gedoe. […] Ik heb ze nog een keer op een of andere tocht in Duitsland mogen ontmoeten. Ze deden eigenlijk niks. Ze hadden daar een plaats veroverd die al lang door de Amerikanen gepasseerd was. Dat was mij te amateuristisch. En d’r werd ook gezegd, ja dan kun je naar Breda, daar krijg je een cursus van drie weken en dan ben je officier. Daar had ik geen behoefte aan om officier te worden op een basis van kennis nul.” Faro bewaakte nog korte tijd politieke gevangenen in kasteel Hoensbroek.

1 / 1

Oorlogsmisdrijven
Na de bevrijding van Zuid-Limburg werd de Emma weer opgestart. Faro werd weer actief bij de luchtbeschermingsdienst op de mijn. Daar was niet veel te doen, want de Duitsers hadden vrijwel geen vliegtuigen meer. Wel moest hij waarschuwen voor V1’s die in de buurt van de kolenmijn stilvielen en naar beneden kwamen. In één nacht moest Faro wel zeven keer luchtalarm afgeven. In Heerlen zag hij een oproep voor het Corps Tolken. Hij meldde zich aan en legde met succes een proef Duits en Engels af. Pas nadat het front aan het eind van de winter weer in beweging kwam, kreeg hij een oproep om daadwerkelijk te komen. Hij ging naar Breda waar hij een uniform kreeg aangemeten. In Eersel kreeg hij een summiere opleiding waar vooral veel aandacht was voor marcheren en maar weinig voor wapenleer. Kort daarna vertrok hij met een aantal andere tolken naar de 12th Army Group in Verdun (Frankrijk) waar ze bij de War Crimes Section werden gedetacheerd. Daar werden ze verder verdeeld. Faro koos voor plaatsing bij het 9e Amerikaanse Leger dat in Maastricht zijn hoofdkwartier had. In maart 1945 meldde hij zich bij Judge Advocate Lieutenant Colonel Dunnington in de Duitse plaats Reydt in de buurt van  Mönchengladbach. Dunnington was voor de oorlog advocaat bij juridische afdeling van de Coca-Cola Company.

1 / 1

Tijdens de opmars van de geallieerden in Noordwest-Europa was de vervolging van oorlogsmisdadigers een zaak van militaire commandanten in het veld. De staven van elke legergroep, leger, legerkorps en divisie hadden een Judge Advocate Section. Het hoofd van deze afdeling was een hoge officier met een juridische achtergrond die toezicht hield op het functioneren van militaire rechtbanken en militaire commissies die met de berechting van oorlogsmisdadigers waren belast. In opdracht van de Judge Advocate onderzochten War Crimes Investigation Teams, die doorgaans bestonden uit twee officieren en een tolk, oorlogsmisdrijven en verzamelden getuigenissen en bewijsmateriaal. Een oorlogsmisdrijf was een schending van het oorlogsrecht, het volkenrecht of de mensenrechten, zoals het voeren van een agressieoorlog, massamoord en genocide, het doden van krijgsgevangenen en het onderdrukken van de bevolking van veroverde landen. In de meeste gevallen ging het om oorlogsmisdrijven begaan door Duitse militairen, hoewel de Judge Advocate ook wel eens misdaden onderzocht die door geallieerde militairen waren gepleegd.

1 / 1

De oorlogsmisdrijven in Amerikaanse sectoren werden aanvankelijk onderzocht door War Crimes Sections onder de Judge Advocates van het 1e, 3e en 9e Amerikaanse leger. Na de Duitse capitulatie bleven de Amerikanen onderzoek doen. De vervolging van oorlogsmisdadigers werd gecentraliseerd onder de Judge Advocate van de US Forces European Theatre in Wiesbaden. In 1946 richtten de Amerikanen een aparte organisatie op voor de vervolging van oorlogsmisdadigers, de 7708th War Crimes Group. Die was gevestigd in Augsburg in de buurt van het voormalige concentratiekamp Dachau waar de Amerikanen alle van oorlogsmisdaden verdachte Duitsers gevangen hielden en waar de zogenaamde Dachauprocessen plaatsvonden. In tegenstelling tot het Neurenbergproces, waarin de kopstukken van het naziregime onder jurisdictie van de geallieerde bezettingsmacht werden berecht, werden de Dachauprocessen uitsluitend door de Amerikaanse militairen afgehandeld. De Amerikanen hadden het concentratiekamp als locatie voor de processen uitgekozen om de morele teloorgang van het naziregime voor de buitenwereld zichtbaar te maken. Een van de meest succesvolle rechtszaken in Dachau was de veroordeling van de daders van het bloedbad in Malmedy tijdens de slag om de Ardennen, waar Duitse militairen op 17 december 1944 88 Amerikaanse krijgsgevangenen doodschoten.  In juni 1948 werd de 7708th War Crimes Group opgeheven. De afronding van lopende zaken en de uitvoering van veroordelingen werd daarna uitgevoerd door de War Crimes Section van de Judge Advocate Division van het European Command (EUCOM).

1 / 1

Dode Russen
Met Dunnington ging Faro naar Münster, een Duitse stad die de geallieerden op 2 april 1945 hadden ingenomen. Daar hadden de Duitsers volgens Faro twaalf Russen opgehangen. Er was ook een jong meisje bij. “Ik moest dus die kuil in om te kijken hoe dat zat. Met over de rand stappen had ik toch enige mentale aarzeling. Niet in de zin dat ik stopte en mijn moed moest verzamelen. Het was toch zoiets dergelijks maar dan in mentale zin. Nou ja dat kind lag daar en werd er dus uitgehaald.” Faro en Dunnington waren alleen om te kijken. Een War Crimes Investigation Team zou het oorlogsmisdrijf nader onderzoeken. Wat betreft de wijze van terechtstelling hapert de herinnering van Faro enigszins. Voor de rest klopt het verhaal in grote lijnen. In werkelijkheid hadden Gestapo-officieren op 29 maart 1945 zestien Russische mannen en een 16-jarig meisje neergeschoten op een binnenplaats van het plaatselijke tuchthuis. De lichamen hadden ze begraven in bommentrechters. Daar trof Faro dus het lichaam van het jonge meisje aan.

Onterechte beschuldiging
Een ander geval waarbij Faro was betrokken, betrof een onderzoek naar een Amerikaanse militair die door twee zussen uit de Duitse plaats Viersen van verkrachting werd beschuldigd. Volgens de zussen waren ze ook verkracht door een Limburgse jongen. Toen Faro de zussen zag, kreeg hij een onbestemd gevoel.

“Toen ik naar de keuken ging om water te halen, kwam er eentje achter me aan en begon met een knie tegen me aan te wrijven. Ik dacht dit is niet koosjer.”

Faro stelde voor om naar de lokale politiecommandant te gaan om zich daar over de twee zussen te laten informeren. Die bevestigde het verhaal van Faro min of meer: “Die zei: ‘Je hebt gelijk met je verhaal, maar ik heb ze nooit kunnen betrappen.” Faro wilde nu de Limburgse jongen opsporen om hem te verhoren, “want die Amerikaanse soldaat stond voor een hoogst ernstig  feit voor de rechter, bij wijze van spreken. Want er stond forty years hard labour voor verkrachting. En als het een zwarte jongen was geweest, was die opgehangen. Dat waren dus dingen waarvoor je moest knokken om in ieder geval de waarheid boven water te krijgen.” Faro wist de Limburgse jongen te traceren. Die werkte als burgerchauffeur voor het Amerikaanse leger. “Daarmee ben ik een hele dag in de weer geweest of hij nou met die juffen naar bed was geweest of niet. Want als ze namelijk al te gul met hun gunsten geweest waren, kon je dat niet als verkrachting aanmerken. Als dat publieke vrouwen waren, dat was het de 65 dollar question.” Daarmee verwijst Faro naar de boete die Amerikaanse militairen kregen opgelegd als ze zich zouden fraternizen (verbroederen) met de Duitse bevolking. Faro haalt een anekdote aan dat hij een Duitser een vuurtje wilde geven, maar gewaarschuwd werd door de militaire politie om dat niet te doen. “Break it up, sergeant, break it up”, kreeg hij te horen.

Verdwenen vliegtuigbemanningen
Het werk dat Faro deed was geen gewoon tolkenwerk. “Tolken was er niet bij, het was gewoon investigating”, aldus Faro. Hij voelde zich ook meer politieman dan tolk. Zo deed onderzoek naar verdwenen vliegtuigbemanningen. “15.000 man vliegend personeel waren we kwijt. Dat was dus een bemanning van een bomber  waarin zeven of acht  man zat. Die waren dus zoek. Het Rode Kruis gaf op als mensen krijgsgevangen gemaakt waren, maar die waren dus niet gesignaleerd als krijgsgevangenen. En die waren in keldertjes, of op een akker, of weet ik wat waar doodgeslagen, neergeschoten, wat dan ook.”

1 / 1

Overlevenden van een vliegtuigcrash boven Duitsland hadden kans door de SS, de Gestapo of boze burgers, opgehitst door de propagandamachine van Joseph Goebbels, te worden gedood. Faro herinnert zich een geval in de stad Bochum. “Dit was aangegeven door een Duits meisje die dit verschrikkelijk had gevonden. Op die aangifte kwamen wij af. En ik praten met dat kind van wat er nou gebeurd was. Er was een parachute naar beneden gekomen en een paar man waren er naar toe gerend en die hadden die vent […] met een vuisthamer doodgeslagen.” Faro ging naar het Kerkhof om het graf van het vermoorde bemanningslid te zoeken. Hij werd daarbij begeleid door een fotograaf die foto’s maakte  en een dokter die de doodsoorzaak vaststelde. “Zo kwam het tot bewijs dat bij een gerechtszaak kon dienen.” Het bleek een Australiër te zijn. Dat kon Faro zien aan zijn uniform. “Toen dacht ik van jemig ik zie daar nog een stelletje graven liggen die ook niet gemerkt waren. Ik dacht laat ik toch maar eens kijken.[…] Ik laat die volgende opgraven en verdomme die was ook de hersens ingeslagen. Alle acht uit hetzelfde toestel waren de hersens ingeslagen, vermoord. Uit de wijde omtrek waren ze aangebracht en daar waren ze begraven. En zo hebben we een aantal van deze zaken gehad.”

Tegen het einde van zijn contractperiode, kreeg hij het aanbod om bij te tekenen. Hij zou dan de Amerikaanse nationaliteit krijgen en twee jaar kunnen studeren. Hij zag aankomen dat hij dan als tolk bij een aantal grootschalige rechtszaken, zoals het Neurenbergproces, terecht zou komen, maar daar had hij helemaal geen zin in. De Amerikanen lieten hem gaan en Faro pakte zijn werkzaamheden voor de Rijksverzekeringsbank in Amsterdam in oktober 1945 weer op.

1 / 1

Interview luisteren?
Beluister hier het hele interview van veteraan Faro.