De geestelijk verzorger in gevecht

31 augustus 2017
Deel dit bericht:
In Uruzgan bevond vlootpredikant Jan Peter zich dichtbij het gevecht.

Als vlootpredikant bevindt Jan Peter van Bruggen zich meestal op grote afstand van het gevecht. Dat is anders als hij in 2009 op missie gaat naar Uruzgan. Hij krijgt daar als geestelijk verzorger te maken met een nieuwe methode om met militairen te praten over hun gevechtservaringen. Ook persoonlijk komt het gevecht heel dichtbij. Een artikel in het kader van ‘gevechtservaringen’, het jaarthema van het Veteraneninstituut.

Het is in het najaar van 2009 als Van Bruggen op voetpatrouille gaat met zo’n dertig mariniers. De uitvalsbasis voor de patrouille is Combat Outpost (COP) Tabar, bij de ingang van de Chora-vallei. De militairen lopen in Ferosza (Deh Rahsan), een gebied waar meerdere Nederlanders door IED’s om het leven zijn gekomen. Het is een sociale patrouille, bedoeld om contacten met de bevolking te leggen. ‘Smile and wave’ en ‘winning hearts and minds’ is het credo. De patrouille begint losjes. Er worden geintjes over en weer gemaakt, de helmen hangen aan de riem. Gaandeweg zien ze steeds minder mensen, wat soms een teken is dat er onheil op komst is. Na een tussenstop gaat de patrouille over twee linies verder. Van Bruggen loopt mee in de rechterflank en bevindt zich in derde positie als er plotseling twee granaten tot ontploffing komen. “We hadden geluk”, vertelt Van Bruggen.

De granaten waren te diep ingegraven. De scherven gingen daardoor recht omhoog. Later hebben we scherven in een straal van slechts anderhalve meter teruggevonden. Onze voorste man bevond zich op het moment van de explosie op ongeveer twee meter afstand.

Wat is op zo’n moment uw rol als geestelijk verzorger?

Als geestelijk verzorger draag ik geen wapen, dus als zoiets gebeurt dan is het alleen zaak om dekking te zoeken. Wat ik wel mooi vond was dat er meteen een besef was dat ik te ver vooraan lag en in veiligheid gebracht moest worden. Dat gebeurde toen ook. Overigens vonden er destijds veel IED-aanslagen plaats en is mijn ervaring zeker niet uniek. Wel was het één van de eerste aanslagen op een voetpatrouille.

Zo’n aanslag lijkt vanuit het niets plaats te vinden, maar het betekent natuurlijk dat de vijand je voortdurend in de picture heeft. Juist door deze ervaring kan ik mijn eigenlijke rol, de begeleiding van militairen met hun unieke ervaringen, beter invullen.

Wat is de impact van zo’n aanslag?

De Nederlandse inzet in Afghanistan is grofweg op te delen in twee periodes. De periode tot 2008 met regelmatige wapeninzet en direct vuurcontact. Daarna hebben we vooral te maken gehad met een ‘onzichtbare vijand’, die ons vooral met aanslagen probeerde te raken. Dat geeft heel verschillende vragen bij militairen. In het eerste geval gaat het bijvoorbeeld over de aarzeling om op iemand te schieten. In het tweede geval gaat het meer over de onzekerheid die een onzichtbare vijand met zich meebrengt en het dilemma dat je richting de bevolking vriendelijk moet optreden, terwijl je ook op je hoede moet zijn. Onder diezelfde bevolking verschuilt zich vaak ook de vijand.

Hoe begeleidt u militairen met een gevechtservaring?

In het missiegebied zelf is de begeleiding vooral gericht op inzetbaarheid. In de gesprekken ga je dus niet te diep. De vraag ‘wat heeft deze gevechtservaring met je gedaan?’ is in het veld heel sterk gericht op de inzetbaarheid van de militair. Je probeert de militair zo goed mogelijk zijn ervaring onder woorden te laten brengen. Tijdens mijn missie deden we dat vooral groepsgewijs. Dat was toen een nieuw concept. Je maakt de ervaring mee in een groep en dan is het ook goed om dit als groep te bespreken, om op die manier een helder beeld te krijgen. Het gaat met deze ‘collegiale zorg’ om directe aandacht die past bij de situatie. In individuele gesprekken word je persoonlijker, en dat geldt zeker voor de begeleiding na de missie.

Kom je deze veteranen later nog weleens tegen?

Zeker. Bijvoorbeeld bij herdenkingen. Ondanks de goede zorg voor onze militairen en veteranen, kom ik nu toch veel Afghanistanveteranen tegen met bepaalde problemen. In die tijd waren het veel jonge jongens, die er een aantal jaren goed in slagen om een en ander onder de pet te houden. Naarmate er meer tijd tussen komt te zitten, wordt het beeld minder optimistisch. Dat is begrijpelijk.

Er zijn weinig Nederlandse missies geweest met zoveel dreiging. De impact daarvan is niet te onderschatten.

U doet zelf een onderzoek naar de morele verantwoordelijkheid bij militairen, specifiek gericht op de missie in Uruzgan. Kunt u hier al iets over vertellen?

Een aanleiding hiervoor is de tendens dat militairen steeds meer, in juridische zin, persoonlijk verantwoordelijk kunnen worden gesteld voor hun optreden. Het idee bestaat dat de militairen van nu geen ‘kuddedieren’ meer zijn en zelfstandige keuzes maken en daar dan ook op afgerekend kunnen worden. Maar is dit zo? Maken ze in het missiegebied echt eigen keuzes? Hebben ze dat besef? En ervaren ze spanningen met hun persoonlijke morele overtuigingen?

Ik denk in ieder geval dat het morele kompas van militairen daarbij heel divers is. Zo had je in Uruzgan militairen die de vijand uit de tent probeerden te lokken, om zo het gevecht aan te kunnen gaan. Anderen hadden hier juist veel moeite mee: voor je het weet maak je op die manier onschuldige slachtoffers.

Hoe komt het dat militairen soms normen overschrijden?

Je ziet vaak dat de vijand gebruik maakt van guerrillatactieken. Dat was zo in voormalig Nederlands-Indië en dat zie je ook terug bij de Taliban. Die tactiek wordt al heel lang met succes toegepast en is erop gericht om jouw morele besef aan te tasten. Ze willen graag dat je je in morele zin slecht gaat gedragen, zodat je draagvlak verliest bij zowel de bevolking in het missiegebied, als in je eigen land.

Ik vind ook dat je dergelijke daden, zoals in Nederlands-Indië, niet zomaar kunt veroordelen als ‘ordinaire slechtheid’. Er zit een heel verhaal omheen.

Gaat het inzetten van wapen niet in tegen uw geloof dat ‘je de vijand de andere wang moet toekeren’?

Dat speelt totaal niet. De kern van mijn geloof zit in de opdracht om je naaste lief te hebben als jezelf. Die opdracht kun je niet goed uitvoeren als je de tegenstander, die de bevolking naar het leven staat, de ruimte geeft. Laten we de bevolking over aan kwade machten of verzet je jezelf daartegen?

In mijn onderzoek komt naar voren dat militairen vaak meer willen doen dan alleen hun opdracht uitvoeren. Dat ze tijdens missies een (ongelofelijk grote) drive hebben om de bevolking te helpen. Ook als ze vooraf sceptisch zijn, kan het gebeuren dat ze door hun inzet geraakt worden door de bevolking, en willen helpen.