Gross-Lübars

23 juli 2019
Deel dit bericht:
Een strafkamp voor werkweigerende Nederlandse militairen.

In het kamp Gross-Lübars, een subkamp van Stalag (Stammlager) XI A Altengrabow, zaten van november 1943 tot mei 1945 zo’n tweehonderd Nederlandse krijgsgevangenen die weigerden voor de Duitsers te werken. Een van hen was Piet van der Burgh (1919-2019) die als jong dienstplichtig sergeant (Regiment Jagers) in mei 1940 betrokken was bij de Slag om Den Haag.

Beelden: NIMH en Privécollectie fam. Van der Burgh

Van der Burgh kreeg in mei 1943 te horen dat alle mannen die in militaire dienst hadden gezeten zich moesten melden voor krijgsgevangenschap. Uit angst dat zijn ouders werden gegijzeld als hij zou weigeren, meldde hij zich in juni 1943 in het doorgangs- en strafkamp Amersfoort. De Duitsers stuurden hem direct door naar het krijgsgevangenkamp Stalag XI A Altengrabow aan de Elbe. Na enkele dagen kwam hij in het Arbeitskommando Aschersleben terecht dat in een vliegtuigfabriek Junkers moest bouwen. Vanwege geallieerde bombardementen was werken in de fabriek gevaarlijk.

Van der Burgh en anderen deden zo min mogelijk, omdat ze principiële bezwaren hadden tegen werken in de Duitse oorlogsindustrie. Bovendien mochten onderofficieren volgens de Conventie van Genève dit soort werk niet doen. Ze wisten een protestbrief naar het Zweedse gezantschap in Berlijn te laten smokkelen. Volgens afspraken zag het neutrale Zweden namelijk toe op een correcte behandeling van Nederlandse krijgsgevangen. Het gezantschap stuurde een afgevaardigde naar het Arbeitskommando Aschersleben waarna er in elk geval meer en beter eten kwam.

Nederlandse krijgsgevangenen van het Arbeitskommando Aschersleben, 9 april 1944.

In april 1944 gingen de Nederlandse onderofficieren over tot een werkstaking. In juni 1944 brachten de Duitsers ruim zestig werkweigeraars van Aschersleben over naar Gross-Lübars, een strafkamp voor werkweigerende Nederlandse militairen in de buurt van Maagdenburg. Hier zaten al andere Nederlandse Nichtarbeitswilligen. In november 1943 was een eerste groep aangekomen: 56 Nederlandse onderofficieren van het Arbeitskommando Greibensee die het vertikten te werken voor de Duitsers. Begin 1944 werden daar 64 Nederlandse militairen aan toegevoegd die weigerden mee te werken aan de aanleg van een pijpleiding van een geheime brandopslagplaats in Derben naar een vliegveld van de Luftwaffe.

Medio 1944 zaten er zo’n 170 Nederlandse militairen in Gross-Lübars. Ze waren gehuisvest in barakken met ruim twintig man per kamer. Voor elke krijgsgevangene was er een krib, twee boven elkaar, en in de ruimte tussen de twee rijen kribben stond een lange houten tafel met banken. Ze hoefden niet meer voor de Duitsers te werken, maar waren wel verantwoordelijk voor hun eigen huishouding. Ze hakten hout in de bossen voor hun houtkachels, leegden latrines, deden de was en haalden eten in de kampkeuken. Omdat ze niet meer werkten, kregen ze slechts kleine rantsoenen. Naast de Nederlandse krijgsgevangenen verbleven in het kamp ook Russische, Franse en Waalse militairen, partizanen uit Joegoslavië, legionairs uit het Vreemdelingenlegioen en na de opstand van Warschau (augustus-oktober 1944) ook een groot aantal Poolse mannen, vrouwen en kinderen. Tot slot interneerden de Duitsers er ook nog Italiaanse militairen die zich tegen Duitsland hadden gekeerd. Ze koesterden een groot wantrouwen tegen al deze groepen en durfden ze niet in de oorlogsindustrie aan het werk te zetten.

Er bestond een groot verschil in behandeling tussen de verschillende nationaliteiten. De Duitsers behandelden de Nederlanders volgens de Conventie van Genève. Zij kregen ook pakketjes van het Nederlandse of Internationale Rode Kruis. De Russische krijgsgevangenen werden het slechtst behandeld. Het sterftecijfer was onder hen het hoogst. Naarmate de geallieerde legers verder oprukten, verslechterde de voedselvoorziening. Wat restte werd ook nog eens gestolen door de beheerder en het keukenpersoneel. De verzending van hulppakketten van het Rode Kruis kwam in de loop van de oorlog tot stilstand. Van der Burgh kreeg dysenterie en raakte buiten bewustzijn:

 

“Ik had mezelf afgeschreven. Het is gebeurd, dat zeg je gewoon tegen jezelf. Je neemt in gedachten afscheid van je familie en je vrouw.”

Kampgenoot Klaas van Panhuis wist antibiotica te bemachtigen en gaf dat aan Van der Burgh. “Daardoor heb ik het overleefd. Dat was een wonder natuurlijk.”

In de winter van 1944-1945 zagen de krijgsgevangenen steeds vaker colonnes langs het kamp trekken. Het waren gevangenen uit concentratiekampen in Oost-Europa en Duitse burgers die voor het oprukkende Russische leger vluchtten. De gevangenen van kamp Gross-Lübars kregen eveneens opdracht om zich op te maken voor een voettocht naar het westen. Toen duidelijk werd dat het Amerikaanse leger de Elbe was overgestoken, bleven ze waar ze waren. Op 4 mei 1945 stond het Russische leger voor de poort. “Ik vergeet nooit meer dat één van die Russische soldaten van het Rode Leger me zo om mijn nek viel.”

Het duurde enige tijd voordat de repatriëring van de krijsgevangenen begon. Nadat de Amerikanen en Russen tot overeenstemming waren gekomen, verschenen er Amerikaanse legertrucks met open laadbak die de Nederlanders naar een grote legerbasis in Hildesheim brachten. De reis duurde veertien uur.

“De een na de ander moest zijn diarree kwijt. […] Dan had je die laadbak met opstaande kanten en dan scheten we over die laadbak, terwijl de auto doorreed. Dan werd je aan twee kanten door anderen vastgehouden. Dan raakte je die stront kwijt. Dan trokken ze je naar binnen en was de volgende aan de beurt. Zo ging dat, want een sanitaire pauze was er niet bij!”

Vanuit Hildesheim ging het in drie dagen per trein in open goederenwagons naar het station van Eindhoven. Een officiële delegatie stond de Nederlandse militairen daar op het perron op te wachten. Die wilde dat ze met z’n allen eerst het Wilhelmus zouden zingen. Dat weigerden de teruggekeerde krijgsgevangenen: “…daar hebben we massaal gezegd, we willen best een keer het Wilhelmus zingen, maar dat is nadat we genoten hebben – er waren allemaal schalen met broodjes en koffie en zo –, nadat we gegeten hebben, maar niet voor het eten.” Volgens Van der Burgh was dat een betere volgorde!

Interview

Geïnteresseerd in de verhalen van veteranen die hebben deelgenomen aan de bevrijding van onder andere Nederland? Die kunt u beluisteren in onze Interviewcollectie Nederlandse Veteranen.

Met dank aan de inspanningen van Eric van de Most en Johan van Hoppe van de website ‘Krijgsgevangen. Nederlandse militairen in Duitse krijgsgevangenschap 1940-1945’. Piet van der Burgh heeft in eigen beheer het boek Soms was ik wel wat een doordouwer (2015) uitgegeven.