Dianne vertelt: ‘Ik ben zijn veilige plek’

20 maart 2017
Deel dit bericht:
Een missie kan soms zo ingrijpend zijn, dat die je jarenlang achtervolgt. Zo ook bij Stefan Sens (41). Hij kampt met een posttraumatische stressstoornis (PTSS) en daardoor ging hij door hele diepe dalen. Al ziet zijn leven er nu beter uit, mede dankzij vriendin Dianne.

Dit is haar verhaal. Lees ook deel één en drie.

‘Boodschappen doen. Nou, dat hoeft geen uren te duren! De winkels zijn al bijna dicht en hij zou kattenvoer halen. Ik ga zelf maar even snel, want het lijkt erop dat die schatjes anders geen eten krijgen. Zelf hoef ik niets. Ik krijg toch geen hap door mijn keel. In de supermarkt zie ik hem niet. Bij thuiskomst hoop ik dat hij terug is, maar tevergeefs.

Waar blijft hij toch? Vraag ik me vertwijfeld af. Al weet ik het antwoord eigenlijk wel, maar ik hoop dat hij gewoon is opgehouden door iemand. Dat hij staat te kletsen of zoiets. Maar ja, dan kan hij zijn telefoon toch opnemen. Neh, het antwoord is duidelijk. Het is weer zover. Boosheid en angst strijden in mij om de eerste plaats. Waarom moest hij zo nodig zélf naar de winkel? Maar ja, hij moet toch af en toe proberen het zelf te doen. Hij is een buitenmens en de supermarkt is maar vijf minuten verderop. Wat is er toch gebeurd en hoe gaat het nu met hem?

Chaos in mijn hoofd en lichaam, maar van buiten lijk ik rustig en beheerst. Op dit moment kan ik er toch niets mee. Hij is niet bereikbaar. Toch probeer ik uit gebrek aan een beter idee elke halve minuut zijn telefoon te bellen. In paniek rond gaan rijden om hem te zoeken helpt toch niet. Moet ik de politie bellen? Nee, hij is nog geen 24 uur zoek. Dus ik wacht maar af en ik probeer mijn gedachten te stoppen. Ik probeer me af te sluiten en net te doen alsof het me niet interesseert. Dáár ben ik goed in! En zo verstrijkt uur na uur.

Ah! Ik hoor iets. De sleutel in de deur. Ik veer op, maar besluit toch te gaan zitten. Mijn emoties kan hij er nu niet bij hebben. De deur slaat achter hem dicht en ik wacht tot hij de woonkamer binnenkomt. Minuten verstrijken, maar hij komt niet. Toch maar eens kijken wat hij aan het doen is. De badkamer is donker. Ik zie hem niet maar ik weet dat hij daar is. Ik hoor zijn adem. Langzaam wennen mijn ogen aan het donker en ik zie iets zwarts tegen het wit van de badkuip. Dáár is hij dus. Dichterbij sta ik nu. Hij heeft het touwtje van zijn capuchon helemaal aangetrokken, alleen zijn neus is zichtbaar. Hij ligt languit met een stok die hij uit het badkamerraampje richt.

“Wat doe je, schatje”, vraag ik hem, al weet ik wel wat hij doet. Ik krijg geen antwoord. Tot hij iets lijkt te zien door het raam. Hij begint te schreeuwen met een stem die mij kippenvel bezorgt: “Jeroen, niet doen! Dit gaat niet goed! Jeroen! Nee. Kut, kut, kut!” Hij springt de badkuip uit, tijgert naar de slaapkamer, terwijl hij het licht ook nog weet uit te doen. Ik hoor hem verstrikt raken in het wasrek en vervolgens wil hij het raam uit. Hij moet Jeroen helpen. Dit lukt niet snel genoeg dus de tijgertocht gaat richting de voordeur. Die heb ik al snel op slot gedaan. Hij is net terug, zó moet hij niet naar buiten.

Uiteindelijk gaat hij weer door het raam, nu in de woonkamer, de boel in de gaten houden. “Ze komen eraan!” Dus ik krijg de opdracht laag te blijven. Ik ga maar eens door mijn knieën en ik denk: nu is het genoeg. Ik móet toch met hem in contact kunnen komen?

Ik leg een hand op zijn schouder en ik roep hem zachtjes bij zijn voornaam: “Stefan, Stefan, kijk me eens aan”. En nog een keertje, “kijk me eens aan”. Hij draait zijn gezicht naar me toe. Ik schrik van zijn ogen. Die eindeloze diepte, de kilheid maar tegelijkertijd ook de angst. Doodsangst, die blik zal ik nooit vergeten. Langzaam komt hij terug in het nu en begint dan te huilen. Helemaal verslagen, kapot én het besef: het is wéér gebeurd. Houdt het dan nooit op? Ik hou hem vast. Ik weet het, ik ben zijn veilige plek. Mijn boosheid en angst zijn allang weggezakt. Híj is veilig. Hem vasthoudend overpeins ik, dít is dus een herbeleving. Ik heb het woord zo vaak gehoord, we hebben het er zo vaak over gehad. Maar nooit heb ik beseft dat het woord precies de lading dekt: her-beleven.

De volgende dag vraag ik hem: “wie is Jeroen?” Hij schrikt op en vraagt me: “hoe weet jij over Jeroen?” Ik vertel hem dat hij het daar de dag ervoor over had. Zijn blik wordt gesloten en zegt, daar mag ik niet over praten. Dat is een erecode. Mijn hart breekt.’