Kippenvelmoment - Willem

2 maart 2021
Deel dit bericht:
‘Ik was jong en marinier, ik waande me onaantastbaar.’

Bakkerszoon Willem van Herk is een Rotterdams broekie van negentien wanneer hij in ’59 wordt uitgezonden naar Nieuw- Guinea. Hij is kok op het eiland Misool. Zijn kombuis bevindt zich ver van het de strijdgewoel, maar in de tropen schuilt er meer dan één vijand, ontdekt hij.

veteraan-willem-nieuw-guinea

‘Ik had het prima voor elkaar daar. Als kok was ik immens populair bij mijn collega’s. Zelfs de legerleiding, die snoeihard optrad bij subordinatie, kneep een oogje toe als ik ondeugend was geweest. Slechts een enkele keer hoefde ik mee op patrouille. Dan keek ik mijn ogen uit. Er liepen mannen rond met pijl en boog en een peniskoker. ’s Nachts op wacht klonken er overal rare geluiden. Heel spannend allemaal.

Mijn domein was de bakkerij in de bivak. Een hutje was het, gemaakt van planken, riet en bladeren. Ik had een gasbrander tot mijn beschikking en wat spullen die stamden uit de Tweede Wereldoorlog. Overdag kookte ik en ’s nachts bakte ik brood, bij het licht van een olielampje. Op een nacht schuifelde ik in het aardedonker naar de fouragetent om een zak bloem te halen. Plots voelde ik een vlammende pijn. Een spijker had zich dwars door mijn slippertje geboord, in mijn voetzool. Pijn of niet, er moest brood op de plank komen, dus ik maakte mijn werk af.’

nieuw-guinea-veteraan-willem

Zwarte aderen

‘Bij het ochtendgloren was mijn voet eens zo groot als normaal. Ik wist niet wat me overkwam. In de bivak was geen arts aanwezig, alleen een ziekenverpleger. Die sneed mijn voet open om de vuiligheid eruit te laten bloeden. Meer kon hij niet doen. In de uren daarna zwollen de aderen in mijn voet op. Bloedvergifting, vermoedde de ziekenverpleger. Op zijn aanraden nam de verbindingsdienst contact op met de wal. Ik moest naar een ziekenhuis. Tot mijn geluk bleek er een landingsvaartuig in de buurt. Toen ik vijf uur later in het hospitaal van Sorong arriveerde, waren mijn aderen zwart tot aan mijn liezen. Een arts stond me al op te wachten. Hij wierp een blik op mijn onderlichaam en zei: ‘Jochie, was je ook maar iets later hier geweest, dan had ik je niet meer kunnen redden.’ Kippenvel. Ik had me geen moment gerealiseerd hoe penibel mijn toestand was.  Ik was jong en bovendien een marinier. Ik waande me onaantastbaar. En nu deed een lullige spijker me bijna de das om.

Inmiddels ben ik tachtig en nog zeg ik regelmatig tegen mijn kinderen: “Ik heb zoveel geluk gehad.”  Zonder een enorme lading penicilline was ik er nu niet geweest. Door wat ik heb gemaakt, weet ik hoe betrekkelijk het leven is. Vooral tijdens feestdagen, als we allemaal bij elkaar zijn, voel ik me dankbaar dat we het zo goed hebben.’