Krijgsgevangenschap in Zuidoost-Azië

29 juli 2020
Deel dit bericht:
Frits Drijssen (1923-2017) en Marinus Maresch (1921) werden als krijgsgevangen KNIL-militairen ingezet in de Indische Archipel.

De Japanners zetten de krijgsgevangen genomen KNIL-militairen Frits Drijssen (1923-2017) en Marinus Maresch (1921) in bij de aanleg van vliegvelden op verschillende eilanden in de Indische Archipel. Terwijl de geallieerden naar het westen oprukten, werden zij naar het noorden getransporteerd. Begin 1945 kwamen ze in Vietnam terecht. Na de Japanse capitulatie en het uitroepen van de Vietnamese onafhankelijkheid sloeg de aanvankelijk vriendelijke sfeer snel om. Drijssen en Maresch beschermden Franse kolonisten en hun gezinnen tegen woedende nationalistische groeperingen.

Frits Drijssen werd in 1923 geboren in Tjilatap (Midden-Java). Drijssen had een Duitse vader en een Javaanse moeder die afkomstig was uit het Javaanse vorstenhuis Mangkoenegoro. Zijn vader was mijnbouwkundig ingenieur en overleed in 1939. Zijn moeder keerde toen terug naar haar adellijke familie. Drijssen kwam terecht in het weeshuis van Johannes (Pa) van der Steur in Magelang. Hij ging naar de mulo in Djokjakarta. Na de aanval op Pearl Harbor (7 december 1941) werd hij opgeroepen voor de dienstplicht in Bandoeng en kwam op bij de infanterie. Na de Japanse invasie op Java zat Drijssen in Bandoeng.

“Als je die militairen zag dan dacht je: ‘kon ik dit wel overwinnen?’ Je dacht al gauw [aan] overgeven.”

Ook Marinus Maresch werd in 1921 geboren op Midden-Java, in Magelang. Zijn vader had daar een drukkerij en boekhandel. Het gezin woonde boven de boekhandel. Op zijn zestiende ging Maresch naar Nederland om aan de hbs te studeren. Toen in 1939 de oorlog in Europa uitbrak, riepen zijn ouders hem terug naar Nederlands-Indië. Hij heeft toen eindexamen gedaan in Bandoeng. Niet lang na zijn examen werd hij al opgeroepen voor de militaire dienst. Hij koos voor de artillerie en begon aan een opleiding tot reserveofficier in de grote garnizoensplaats Tjimahi. Hij had ook gesolliciteerd voor de functie van bestuursambtenaar en kreeg na twee maanden groot verlof om in Batavia aan zijn opleiding tot bestuursambtenaar te beginnen. Maar dat was van korte duur. In december 1941 brak de oorlog met Japan uit en hij moest zich weer melden bij de opleiding tot reserveofficier bij de artillerie. Die opleiding maakte hij niet af:

“Daar heb ik het gebracht tot korporaal, totdat op 8 maart het KNIL ging capituleren en toen was het afgelopen met het vooroorlogse KNIL en mijn loopbaan.”

1 / 1

De reis langs de krijgsgevangenkampen
Drijssen en Maresch gingen na de overgave van het KNIL in krijgsgevangenschap. “Het was vreselijk om het krijgsgevangenschap in te gaan”, vertelt Drijssen. Er was een kamp dichtbij Bandoeng, waar met name Indische mensen naartoe werden gebracht. “We mochten het kampement niet uit, er kwam een splitsing tussen Indische mensen en niet Indische mensen. De Indische mensen werden vervoerd naar Bandoeng. En daar ben ik ook naar overgeplaatst en daar heb ik gezeten tot april 1943”, vertelt Maresch.

In april 1943 werd Drijssen verplaatst: “Op een gegeven moment moesten wij klaarstaan, bepakt en bezakt, en werden wij vervoerd met treinen richting Soerabaja (…).” In de haven van de stad lagen zes schepen klaar waarvan er drie naar de Molukken gingen en drie naar het eiland Flores. Drijssen vertelt verder: “Wij werden eigenlijk de ruimen ingeschopt. Op elkaar en in elkaar. Er waren ligplaatsen, maar volgestopt. Echt volgestopt! Je kon echt net liggen.” Op Flores kwam hij terecht in een van de drie kampen nabij de plaats Maoemere: Blomkamp, Reyerskamp en Wulffkamp. Naar alle waarschijnlijkheid bevond Drijssen zich in het Reyerskamp.

Hij herinnerde zich hoe slecht de levensomstandigheden in het kamp waren: “Toen we aankwamen op Flores moesten we ook onze eigen barakken bouwen. We bouwden de barakken van bamboe en we sliepen ook op bamboe-bedden. We aten gewoon op stenen op de grond.” Drijssen kon zijn karige maaltijden gelukkig aanvullen met wat hij in de omgeving vond.

“Eten was niet zo moeilijk, omdat ons kamp aan zee lag. We aten veel schelpdieren, die konden we dan openschrapen.”

De krijgsgevangenen moesten een vliegveld voor de Japanners aanleggen. Dat was zwaar werk. “We moesten alleen maar stenen bikken en zand schrapen op Flores, om zo snel mogelijk een vliegveld aan te leggen. De Japanners waren bang voor de vijand en dat was Australië. Dat lag natuurlijk niet zo ver weg.” De Japanners voerden een schrikbewind in de krijgsgevangenkampen. Volgens Drijssen was het er erger dan in Europa: “De meeste Nederlanders zeggen dan wel ja, wij hebben de Duitsers gehad. Nou de meeste Duitsers waren gewoon padvinders in vergelijking met de Japanners. De Japanners waren werkelijk barbaren. Ze doen alles met je wat ze willen en er was niemand die wat zegt. Als je dat deed, dan wist je dat je werd gemarteld. En hoe je het ook wendt of keert de Duitser was nog altijd een westerling, een Europeaan en bleef redelijk beschaafd. In Azië is dat niet!”

1 / 1

Ook Maresch werd in april 1943 verplaatst. Hij zat in een van de schepen die naar de Molukken gingen. “Op een gegeven moment kwam ik ook op zo’n transport terecht en dat was een transport richting de Molukken, dat was een vrij groot transport. Eerst via Soerabaja en later richting Ceram. Bleek achteraf de Molukken, dat wisten wij eerst natuurlijk niet. We werden allemaal die schepen opgestuurd. In de haven ontplofte een schip, dat brandde toen wij daar aankwamen. Er lagen daar zes schepen, er gingen geloof ik ook schepen richting Flores, maar wij dus niet. Het was gemengd hé met Engelsen en Nederlanders.” De reis was alles behalve prettig. “Het was moordend heet op het schip, en je had veel dorst.”

Maresch kwam op 30 april 1943 aan in een kamp (Java III, vanwege de dag van de aankomst op de verjaardag van prinses Juliana ook wel Julianakamp genoemd) in de buurt van Amahai, een dorp aan de zuidkust van het eiland Ceram in het centrale deel van de Molukken.

“Bij aankomst moesten we de schepen lossen en dat was een vreselijk werk. Er waren geen steigers en de lading strandde op het strand en dan liep je tot je middel in het water en je liep met een zak op je nek en die moest je dan naar het strand tillen. Het heeft een hele dag en nacht en de volgende dag nog geduurd. Dit allemaal onder gescheld en gevloek van de Japanners omdat het allemaal niet snel genoeg ging en we kregen geen eten en drinken.”

Maresch vervolgt zijn verhaal: “Als je kans zag, dan probeerde je zo’n zak met rijst over de heg te gooien voor de bevolking. Die vonden ons erg behulpzaam. Zo hielp de bevolking ons ook weer en die was dus ook op onze hand.”

Ook de krijgsgevangenen op Ceram moesten een vliegveld aanleggen. Maresch vertelt dat sommige Nederlandse officieren zich daarbij drukten. “We hadden allemaal niet zo’n hoge pet op van de meeste officieren (…) Ik herinner mij nog goed dat wij ons uit de naad stonden te werken op het vliegveld van Amahai met pikhouwelen en schop. En dan stonden de officieren met de Japanse wacht lekker in de schaduw onder een boom een sigaretje te roken, dan denk je wel ‘potverdorie, hij wel!‘ En dan riep zo’n officier: ‘jongens, zet hem op!’ Dan denk je ook ‘steek zelf je handen uit je mouwen’. Wij krijgen al dat gescheld en gevloek van die Japanners. Ik had er echt weinig respect voor!”

Maresch werd in oktober 1943 overgeplaatst naar het kamp Java IIId bij de stad Palao op het eiland Haroekoe, tegenover de zuidkust van Ceram. Er was nog geen kamp. Dat moesten de Britse en Nederlandse krijgsgevangenen eerst zelf aanleggen. Daarna begonnen ze met de aanleg van een vliegveld. “Dat was een heel ander kamp. [Er] zaten veel meer Engelsen. Het was er erg vochtig en naargeestig en een beetje een vervelend kamp. Veel modder, nee dat was niks! En die Engelsen waren veel te laat op schema. Er was veel ziekte en daarom moesten wij op een gegeven moment werk mee helpen afmaken en dat betekende dat je zes dagen naar het vliegveld ging om te werken.”

Van het zware werk op Haroekoe raakte Maresch zo uitgeput dat hij naar een ziekenboeg moest. Hij was bang voor dysenterie, omdat veel krijgsgevangenen op de ziekenboeg deze ziekte hadden die erg besmettelijk was. Er kwam een transport om de zieken op te halen en richting Java te brengen. Na een tijd in de ziekenboeg in Batavia te hebben gezeten, werd hij overgeplaatst naar kampong Makassar (ook wel Boerderij Makassar genoemd). “Net buiten Batavia, helemaal opgetrokken vanuit bamboe en daar waren veel groenteplantages. Daar moesten we groente verbouwen.”

Ondertussen rukten de geallieerde strijdkrachten onder leiding van generaal Douglas MacArthur op in de zuidwestelijke Stille Oceaan. Hierdoor waren de Japanners genoodzaakt om hun krijgsgevangenen te verplaatsen naar andere gebieden. Maresch kwam terecht in Batavia en ook Drijssen werd van Flores naar Java overgeplaatst. “De Japanners kregen in de gaten dat de Australiërs iedere dag verkenningsvluchten gingen uitvoeren. Toen werden wij langzaamaan verplaatst, terug naar Java. Dit gebeurde ’s nachts in kleine bootjes, zodat we niet zichtbaar waren”, aldus Drijssen. Op Java werd hij geplaatst bij Bandoeng om met een groep krijgsgevangenen een plantage aan te leggen en te onderhouden. Hierop leek het eerder dat zij boeren waren dan krijgsgevangenen en ze waren voor eventuele verkenningsvluchten van Australiërs dan ook niet te herkennen als krijgsgevangenen. De werkdagen waren er lang, maar het was volgens Drijssen beter uit te houden dan het bikken van stenen op Flores.

1 / 1

Richting Vietnam
Toen de geallieerden verder naar het westen oprukten, werden zowel Drijssen als Maresch naar Singapore overgeplaatst. Maresch werd in januari 1945 op transport gezet. “Toen we Singapore binnenvoeren werd er gebombardeerd. Als je dan op een schip zit in een luik en je hoort bommen vallen, dan denk je: ‘Oh, dat is niet gezellig’. Ik kon door een luik kijken hoe de bommen vielen. We zijn toch veilig aan wal gekomen.” Na korte tijd in Singapore transporteerden de Japanners Drijssen en Maresch naar Vietnam, een Franse kolonie die door de Japanners was bezet. Maresch vertelt hierover: “Het nieuwe transport voerde richting het noorden. Ik dacht: ‘Dat zal Japan worden. Een griezelige zaak.’ Ik heb kans gezien om bovendeks te blijven, vlakbij een luik bij de mast. Als het schip dan getorpedeerd zou worden kon ik eraf, want ik blijf niet op een schip dat getorpedeerd wordt.”

Maresch bleek uiteindelijk niet naar Japan te gaan, maar naar Saigon (het huidige Ho Chi Minh City). Hij werd geplaatst in een barak in de haven van Saigon, waar hij wederom betrokken was bij de aanleg van vliegvelden. Later werkte hij op een rubberplantage op het platteland. In augustus 1945 werden Maresch en zijn medegevangenen op de trein gezet om terug te keren naar Saigon. “Dat was een bizarre tocht, die trein reed alleen ’s avonds en hij zat overvol, om te stikken! Ik ben eruit geklommen en op het dak gaan zitten. Binnen stik je. Het zat vol met krijgsgevangenen. De Japanners deden niks meer, die lieten alles toe. Er zijn meerdere jongens gestikt in de trein, die moesten we dan de volgende ochtend begraven langs de kant van de trein. Ja!” Ook Drijssen werd in de buurt van Saigon ingezet voor de aanleg van vliegvelden.

1 / 1

Vietnam onafhankelijk
Toen Japan op 15 augustus 1945 capituleerde, heerste er een moment van grote euforie in Vietnam. De Vietnamezen dachten dat ze ook zelf bevrijd waren. Zowel Drijssen als Maresch ervoeren de hartelijkheid van de Vietnamezen. Ze kwamen uit Japans krijgsgevangenschap, waren slachtoffer geweest van de Japanse agressor en vormden geen bedreiging voor de Vietnamezen. “We moesten eerst in het kamp blijven, maar we gingen er toch uit. Het kamp lag vlakbij de haven van Saigon. En dan liepen we naar Saigon toe. De Vietnamezen hadden daar onderweg een soort van restaurant geopend en wij konden als krijgsgevangenen eten voor niks. Daar hebben we dankbaar gebruik van gemaakt. Die Vietnamezen waren ons wel gezind.” Maar de gemoedelijk sfeer sloeg snel om.

Na de Japanse capitulatie op 15 augustus 1945 was er namelijk een machtsvacuüm in Vietnam ontstaan. Net als de nationalisten onder leiding van Soekarno dat in Nederlands-Indië deden, riep de Vietnamese nationalist Ho Chi Minh de onafhankelijkheid uit. Tijdens de zogenaamde augustusrevolutie veroverde de Vietminh onder leiding van Ho Chi Minh grote delen van Vietnam, vooral in het midden en het noorden van het land. Keizer Bao Dai, een marionet van de Japanners, trad af en droeg de macht over aan de Vietminh. Ho Chi Minh installeerde op 29 augustus een voorlopige regering van nationale eenheid. Op 2 september 1945 riep hij de onafhankelijke Democratische Republiek Vietnam (DRV) uit, met hemzelf als president.

Zonder dat Ho Chi Minh het wist hadden de geallieerden in augustus 1945 op de conferentie van Potsdam echter besloten dat de Britten Vietnam ten zuiden van de 16e breedtegraad zouden bezetten, met als doel de Japanse troepen te ontwapenen. De Chinezen zouden dat in het noorden doen. De Britten troffen een chaos in het zuiden aan. Nationalistische groeperingen, waaronder de Vietminh, waren in Saigon slaags met elkaar geraakt. De woede richtte zich ook op de Fransen. Om de orde te handhaven deden de Engelsen een beroep op de overwonnen Japanse troepen. Tegen de afspraken in voorzagen de Britten ook 6.000 bevrijde Franse soldaten van wapens en al snel was Saigon weer in Franse handen. Enkele dagen later arriveerde generaal Philippe Leclerc met de eerste eenheden van het Franse expeditieleger, waarna de Britten het gezag in Zuid-Vietnam weer aan de Fransen overdroeg.

Na de Japanse capitulatie zat Drijssen in Saigon.

“De vrouwen en de kinderen van die Fransen vierden hun vrijheid. Ze zongen de Marseillaise tijdens het schieten. Tijdens dit gebeuren werden de gezinnen beschoten. Luitenant-kolonel van Lent vond dat niet van deze beschaving, dat vrouwen en kinderen zo beschoten werden. Hij ging verhaal halen bij de Japanse commandant”, aldus Drijssen.

Luitenant-kolonel B.H.F. van Lent (ML-KNIL) maakte deel uit van een groepje van zes officieren die in Bangkok in krijgsgevangenschap hadden gezeten en naar Saigon waren overgekomen om leiding te geven aan de daar aanwezige Nederlandse krijgsgevangenen. Van Lent regelde dat ze wapens konden ophalen in een Japanse wapenopslagplaats om zichzelf te kunnen verdedigen. Het konvooi, dat onder leiding van KNIL-kapitein L.H.J. Kloprogge de wapens ging halen, liep op de terugweg in een hinderlaag waarbij Kloprogge, de KNIL-soldaat F.A.S. Simon en een aantal Gurkha’s sneuvelden. Nadat het restant van het konvooi was teruggekeerd en de wapens waren uitgedeeld, verplaatsten de Nederlandse krijgsgevangenen zich naar Le Cinq Campement, de grootste legerbasis die Drijssen ooit had gezien. Hier brachten de Fransen hun vrouwen en kinderen onder om ze te beschermen tegen de woede van de Vietnamezen. Drijssen kreeg opdracht om wacht te staan bij de poort van deze legerbasis. Op dat moment moesten voormalige Nederlandse en Franse krijgsgevangenen samenwerken met de Japanners om de woedende Vietnamezen buiten de poorten te houden. “Van Lent zei: ‘De eerste de beste Vietnamees die hier aan de poort verschijnt die schiet je maar gelijk dood!’” Drijssen vervolgt: “Nou dat was raar…dat was raar! Dat wij zo moesten optreden tegen deze lui.” Hij voegt er nog aan toe: “Dit was eigenlijk een soort oorlog die je niet gewild hebt.”

Ook Maresch herinnert zich dat de sfeer na de capitulatie van de Japanners snel verslechterde. “Begin september riep Ho Chi Minh de zelfstandige staat Vietnam uit, en ik herinner mij nog wel dat er een optocht was met vlaggen en het was allemaal hiep hiep hoera! En toen vielen er een paar schoten en ik heb mij laten vertellen dat de Fransen toen schoten en toen vluchtte de hele boel uit elkaar. Ik ben toen gevlucht naar Hotel Continental. Het was hommeles! We hebben toen vrouwen en kinderen gered. En de stalen hekken dichtgedaan en de toegang tot het hotel afgesloten. De meute liep rondom het hotel, want die wisten dat de Fransen er zaten. Uiteindelijk brak de barricade en werden we meegevoerd. Ik heb toen heel hard geroepen dat ik Amerikaans was. En het Frans dat ze tegen mij zeiden, dat verstond ik toch niet.” Maresch vervolgt zijn verhaal: “De Vietnamezen waren echt woedend. Ze hadden van die puntige bamboesticks. Maar ze waren kleiner dan ik en moesten dan naar boven slaan en dat ging allemaal niet. En toen heb ik gezien wat Japanners voor overwicht hadden. Ik denk dat het de Kempetai [militaire politie] was. Ze kwamen met van die grote samoerai zwaarden het plein op, op die groep af. Al krijsend en zwaaiend met die samoerai zwaarden. Nou die groep die stoof uit elkaar. Zodoende waren wij weer bevrijd.”

Om de Fransen weer ‘veilig’ thuis te brengen hadden Maresch en de andere militairen een mooie list bedacht. “De volgende ochtend zag je allemaal rook pluimpjes in de hele stad. De Fransen die nog in de stad waren, die waren als de dood dat er iets zou gebeuren. Of dat hun gezinnen of familie iets zou zijn overkomen. We moesten ook die Fransen zien thuis te krijgen. We hadden nog uniformen van het Amerikaanse leger aangetrokken bij de Franse mannen en [ze] zo veilig thuisgekregen.” Maresch herinnert zich de volgende ochtend vooral nog de doodstille straten van Saigon.

“Het was vooral de kunst te laten zien dat je niet Frans was.”

Onder vermomming brachten ze menig man weer veilig bij zijn gezin thuis. Maresch kreeg daar wel een naar gevoel bij, want hoe veilig waren de Franse gezinnen nog echt in Saigon?

Net als Drijssen kwam Maresch op Le Cinq Campement terecht. “Daar kregen we de opdracht om wacht te lopen en het kampement te beschermen. En we werden bewapend. Deze wapens werden gehaald vanuit een Japans wapendepot, onder leiding van kapitein Kloprogge. Dit konvooi is in een hinderlaag terechtgekomen en hebben ze de jongens zwaar verminkt teruggevonden. Dit was gebeurd door de Vietnamezen.

Maresch trekt een vergelijking met de bloedige Bersiap-periode waar de Permuda’s, extremistische en revolutionaire Indonesische jongeren, in onder meer Soerabaja gruwelijk huishielden. “De situatie in Vietnam is natuurlijk erg te vergelijken met wat er op Java afspeelde. Misschien niet zo hevig als in Soerabaja, maar in september met die onafhankelijkheidsverklaring van Ho Chi Minh in Hanoi, en die euforie die daar in Saigon ontstond en die Fransen die het er niet mee eens waren, ja dat was een vlam in de pan… En omdat wij die kant van die Fransen zochten, waren wij ook van vriend vijand geworden.”

1 / 1

Na de oorlog
Nadat de Fransen de rust en orde hadden hersteld, bleef het verder redelijk rustig in Saigon. Maresch verbleef tot oktober 1945 in Saigon, waarna hij terug naar Singapore werd getransporteerd. Daar liep hij een tijdlang wacht bij een gevangenenkamp en later bij het Wilhelminakamp, waarin Nederlandse evacués uit Soerabaja zaten die waren gevlucht voor de gewelddadige Permuda’s. In 1946 diende hij nog kort bij het Depot Speciale Troepen in de buurt van Batavia. Maresch demobiliseerde en ging Indologie studeren. Uiteindelijk werd hij na zijn studie bestuursambtenaar op Nieuw-Guinea. Ook Drijssen werd naar Singapore teruggebracht, vermoedelijk in oktober 1945. Daar werd hij ingelijfd bij een van de KNIL-bataljons die werden samengesteld uit de meest fitte voormalige krijgsgevangenen.

“We moesten vechten tegen Soekarno, we gingen echt van oorlog naar oorlog. Wij hebben weer het KNIL-uniform aangetrokken.”

Volgens Drijssen hebben ze nooit erkenning gekregen voor hun optreden in Zuid-Vietnam. “We hebben toch duizenden mensen gered, maar ze zijn ons gewoon vergeten.”

Geïnteresseerd in het hele verhaal?
Luister hier naar de interviews met Frits Drijssen en Marinus Maresch.