‘Ik werd geboren in Elhart, Marokko. Mijn vader woonde al sinds de jaren ’60 in Nederland, zijn gezin volgende in 1978. We woonden in een leuke ‘witte’ arbeiderswijk in Tilburg, waar iedereen net zoals mijn vader voor Philips werkte. Ik kreeg HAVO/VWO-advies, leerde goed en was lief op school. Toch viel ik buiten de boot. Ik werd niet uitgenodigd om na school samen huiswerk te maken. En ook al had ik geld en nette kleren aan, de deur van de discotheek werd voor mijn neus dichtgegooid.
Waar iedereen bij stond werd ik geweigerd. Met een gebroken hart ging ik terug naar huis. Dat soort momenten hebben voor veel littekens op mijn ziel gezorgd. Op een gegeven moment vluchtte ik naar coffeeshops, we rookten onszelf moed in en keerden ons af van die ‘witte wereld’. Even vergat je je zorgen, maar de dag erop moest je de boze wereld in. Ik kan wel zeggen dat ik een identiteitscrisis had.’
‘Vroeger droomde ik altijd van een dikke baan op een kantoor. Maar gaandeweg liet ik die droom gaan, omdat ‘Mo’ die baan nooit zou krijgen. Tijdens sollicitaties werd ik keer op keer afgewezen. Het moment dat ik een kleine advertentie van Defensie in de Veronicagids zag staan, was een omslagpunt. Ik knipte het uit, vulde het in en deed het op de post. Ik hoefde niet naar een uitzendbureau, mezelf verdedigen, er waren geen vooroordelen. Ik kwam door de keuring en werd opgeroepen. Drie maanden later was ik een militair.’
Voor het eerst voelde het alsof ik ergens bij hoorde. Hier maakte het niet uit of je rood, geel of groen was, we streefden allemaal hetzelfde na. Tijdens mijn opleiding kwam ik bij een eenheid met wie ik direct twee weken op oefening ging naar Duitsland. We moesten op elkaar kunnen vertrouwen, daar word je voor klaargestoomd. Kameraadschap is alles. Mijn buddy spreek ik nog steeds. Wij zitten bij elkaar in het hart, voor altijd. Ik kreeg meer zelfvertrouwen en begon mijn identiteit terug te vinden. Bij Defensie ben ik weer warm geworden, de verbitterde jongen verdween.’
‘Toen ik naar Bosnië vertrok, hoopte ik wat voor mensen te kunnen betekenen. Het is een prachtig land, wat helemaal kapot was gemaakt. Wij konden meehelpen om het weer op te bouwen en stabiliteit te brengen. Heel veel mensen waren vermoord, families uit elkaar gerukt. Wij konden een bijdrage leveren zodat het leven weer opgepakt kon worden. Er werd daar niet gedroomd van luxe zoals wij dat doen wij in het Westen, maar over de basisbehoeften. Wat heb je aan geld als je land kapot is? Dit is een belangrijke les in mijn leven geweest. Alles wat ik persoonlijk had meegemaakt viel opeens in het niets met waar mensen daar tegenaan liepen. Dat gaf mij kracht en hoop. Wat ik op missie heb meegekregen is niet in geld uit te drukken, ik heb mezelf weer gevonden.’
‘Na twee missies ben ik uit dienst gegaan. Bij het woord veteraan heb ik niet direct een gevoel, maar zeg ‘militair’ en ik schiet meteen in de houding. Als ik morgen op missie zou moeten, sta ik meteen klaar. Ik werkte zeventien jaar bij het ministerie van Justitie en ben sinds begin dit jaar voor mezelf begonnen (Lachir Zorg Care) als pedagogisch medewerker. Ik begeleid mensen die emotioneel gebroken bij mij binnen komen. Die wil ik kneden en weer op beide benen de maatschappij in kunnen sturen. Het is het mooiste vak wat er is, ik kan mensen helpen. Dat is de rode lijn in mijn werk, een basis die in het leger is gelegd. Als militair kon ik iets voor mijn land betekenen en nu werk ik individueel met mensen. Ik zie zoveel jongeren die zoveel kunnen maar de kans niet krijgen. Als ik kan bijdragen aan het terugbrengen van hoop in iemands leven, dan werk ik daar heel graag aan mee.’