We kennen allemaal de vrolijke foto’s van geallieerde militairen die, bedolven onder bloemen en omhelst door jonge meisjes, de Nederlandse steden binnenrijden de dagen na 5 mei 1945. In de Interviewcollectie Nederlandse Veteranen staan tientallen persoonlijke herinneringen van veteranen aan deze dagen.
De heer Rensen maakte de bevrijding mee in Nijmegen. ‘Ik was geëvacueerd en zat bij een familie in huis waar ook een Belgische opa bij inwoonde, met zo’n gehoortoestel met een toeter waar je in moest praten. Die opa had een ateliertje in het huis, waar hij steeds maar plaquettes voor de bevrijding zat te maken. Maar elke keer verliep de datum die hij op die plaatjes zette en dan begon hij maar weer aan een nieuwe plaquette.’
Ook aan boord van koopvaardijschepen, die jarenlang niet naar de Nederlandse havens hadden kunnen terugkeren, werd met verlangen uitgezien naar de bevrijding. Pierre Peeters was leerling stuurman: ‘De kapitein vertelde op de Atlantische oceaan dat de Duitsers op capituleren stonden, maar ook dat het konvooi vóór ons was getorpedeerd en twee schepen waren geraakt. Vanaf een uur of twaalf de vierde mei – twee dagen voor Liverpool – zat de marconist een stroom aan berichten uit te luisteren.
Om een uur of vijf die middag zei hij: “Het gaat gebeuren. De Duitsers gaan tekenen.” De vierde machinist slingerde zich schreeuwend als een aap door de hele machinekamer.’
Met een Bedford naar huis
Pieter Spelbrink had al in de bevoorrading voor de geallieerden in het bevrijde Zuiden gewerkt, toen de Duitse capitulatie werd getekend. Met enkele maten kon hij de verleiding niet weerstaan in een Engelse Bedford meteen terug te keren naar huis in Rotterdam. ‘Op het Stieltjesplein stonden duizenden mensen op de Geallieerden te wachten, toen wij daar in onze Engelse uniformen met die Bedford het plein op kwamen. We konden niet meer doorrijden: mensen klommen in de vrachtwagen, namen veel van onze opgespaarde chocola en sigaretten en overlaadden ons letterlijk met bloemen. Op een gegeven moment hadden ze door dat we gewoon drie Nederlandse jongens waren.
We zeiden: ze komen eraan! Een dag later stonden inderdaad de Canadezen in Rotterdam.
De Binnenlandse Strijdkrachten hielden die dagen ernstig rekening met sabotageacties van de terugtrekkende Duitsers, zoals het opblazen van de waterleiding in Rotterdam, vertelt George Ballieux. Op 4 mei 1945 werd compagnie Oost in de HBS in de Ramlehstraat in Kralingen verzameld. ‘Hoewel het prachtig weer was, moesten we allemaal een regen- of overjas aan, zodat we ons wapen onzichtbaar zouden kunnen dragen. Die wapens werden inderdaad uitgedeeld, maar munitie was er niet.’
De bevrijdingsfeesten zijn aan hem voorbij gegaan, terwijl hij in de HBS wachtte op verdere instructies.
‘Ik mocht namens de Binnenlandse Strijdkrachten het eerste Nederlandse Marineschip dat weer binnenliep gaan begroeten. We hadden bij de BS allemaal een schuilnaam. Dus ik meldde me daar met “ik kom u welkom heten namens ome Koos”, zo heette onze commandant. Voor de vorm had ik die dag ook nog een helm opgezet. Die Marineofficier zal wel gedacht hebben! Maar hij bedankte me vriendelijk, gaf me een legitimatiebewijs van de Koninklijke Marine en stuurde me terug naar oom Koos, met de mededeling dat ik oorlogsvrijwilligers moest gaan werven.” De oorlog was nu in Nederland voorbij, maar Japan had nog niet gecapituleerd. Veel jongens wilden graag hun steentje bijdragen aan het bevrijden van de Nederlanders overzee en meldden zich vrijwillig aan.
Koken in villa’s van gevluchte Duitsers
De Joodse Ben de Jong kwam in de bezettingstijd terecht in een kamp voor Joodse krijgsgevangenen bij de Oostzeekust. ‘De Russen rukten in april 1945 snel op en de Duitsers wilden weg. Ze evacueerden lopend met ons westwaarts.
Toen duidelijk werd dat Rostock ook al ingenomen was, namen onze Duitse bewakers de benen.
Ik ben op een gegeven moment naar de Russische commandant van het bezettingsleger gegaan. Ik zei dat we met zestien Nederlandse krijgsgevangenen waren en niets te eten hadden. Waarop hij zei: “Onze rantsoenen zijn voor de militairen, maar dat is geen probleem: er staan hier zóveel huizen leeg van gevluchte officieren, pak maar wat je nodig hebt.” Dat hebben we gedaan. We kookten in die luxe, lege huizen en zo zijn we in leven gebleven.’ Met een zelf georganiseerde vrachtwagen konden ze van Rostock naar Deventer komen, maar verder mochten ze niet: ze moesten eerst in quarantaine. Daarna kon De Jong liftend mee op een uienkar naar Amsterdam. ‘In het huis van mijn ouders woonden andere mensen en ik was de enige die zich weer meldde bij de vriendin van de familie waar we elkaar na de oorlog zouden terugzien.’
Nieuwsgierig geworden naar meer persoonlijke herinneringen? Luister naar de verhalen van veteranen zélf.