‘Mijn leven is rooskleurig, zeg ik tegenwoordig als mensen vragen hoe het met me gaat. Van mijn passie heb ik mijn werk gemaakt en sinds een half jaar heb ik zelfs een vriendin. Ik had nooit gedacht dat het weer zo goed zou gaan met mij. Het begon met hulp vragen.’
‘Hé pap, Patrick is nog gekker dan jij!’ Die opmerking, afkomstig van de vijftienjarige dochter van een kameraad met PTSS, trof me als een mokerslag. Ze zat erbij toen we tien jaar geleden aan de praat raakten over mijn somberheid en eenzaamheid, mijn korte lontje, het vele drinken, de groeiende schulden en het vluchten in werk en sport. Alles had ze ook bij haar vader gezien. Mijn kameraad gaf me het nummer van het Veteranenloket. ‘Bel maar, want ze heeft gelijk. Het gaat niet goed met jou.’
Ik was verbijsterd. Na mijn uitzendingen naar Bosnië en Afghanistan was ik inderdaad niet meer dezelfde. Maar was er echt iets mis met mij? Hoorde dit niet gewoon bij het leven? Moest ik hier niet gewoon mee kunnen dealen? Talloze keren toetste ik klotsend van het zweet het telefoonnummer in, om vervolgens toch weer op te hangen. Maar het verlangen naar rust in mijn hoofd maakte dat ik doorzette. Bij het Veteranenloket stelden ze vast dat ik aanmerking kwam voor hulp. Dat was confronterend en geruststellend tegelijk.
Vijfeneenhalf jaar ben ik intensief in therapie geweest. Soms wilde ik, na weer een zware sessie, de handdoek in de ring gooien. Maar mijn moeder zei dan: ‘Kom op jongen, doorgaan. Ik kan zien aan je gezicht dat het wél steeds beter met je gaat.’ Mijn vader hielp me mijn schulden af te betalen met het geld dat ik van Defensie kreeg. Afkicken van de drank deed ik helemaal zelf, cold turkey. Fietsen werd mijn nieuwe medicijn. Ik kreeg rust in mijn hoofd en grip op mijn leven.
Weer een paar jaar later voelde ik me zo goed dat ik me in staat voelde tot werk. Maar een baan zoeken, brieven schrijven en sollicitatiegesprekken voeren vond ik overweldigend. Bovendien dacht ik dat niemand op mij zat te wachten, na tien jaar arbeidsongeschiktheid. Opnieuw klopte ik aan bij het Veteranenloket. Ze brachten me in contact met een reïntegratiebedrijf. Dat hielp me de draad weer op te pakken. Inmiddels werk ik in de fietsenwinkel waar ik jarenlang vaste klant was. Wat begon als vrijwilligerswerk – twee dagdelen per week nieuwe fietsen in elkaar zetten – is uitgegroeid tot een contract van 28 uur als magazijnbeheerder, een baan met veel verantwoordelijkheid.
Wie in hetzelfde schuitje zit als waarin ik ooit zat, adviseer ik: wees niet bang die beerput open te gooien. Vroeg of laat kom je jezelf toch wel tegen. Dan kun je het maar beter begeleid doen. Schamen hoeft niet: je wordt er alleen maar meer vent van. Door rust kom je weer open te staan voor nieuwe dingen. Ik vond het destijds ook moeilijk te geloven, maar echt, er is zoveel mogelijk.’