Onder het commando van het Amerikaanse 9e Leger

20 februari 2020
Deel dit bericht:
Veteranen Theo van Haaren (1925–2016) en Piet Paulusma (1925) maakten deel uit van de Limburgse Stoottroepen.

De veteranen Theo van Haaren (1925–2016) en Piet Paulusma (1925) maakten na de bevrijding van Zuid-Nederland deel uit van de Limburgse Stoottroepen. In het kader van de Interviewcollectie Nederlandse Veteranen (ICNV) werden beide veteranen geïnterviewd over hun oorlogservaringen.

limburgse-stoottroepen

Van Haaren woonde in Haarlem. Een neef van Van Haren zat in het verzet en polste of hij interesse had om ook iets te doen. Voor Van Haren vormde het een uitgelezen kans om te ontsnappen aan het streng religieuze milieu waarin hij opgroeide. Zijn eerste verzetsklusje was het afleveren van een pakketje in Utrecht. Hij koos niet bewust voor het verzet, maar raakte min of meer bij toeval betrokken. “Ik kan niet zeggen; ik ben echt in het verzet gegaan of wat dan ook… Je rolt erin en zo geldt dat voor het hele verdere verloop van mijn leven en ook voor mijn keuzes in de oorlog. Je gaat van het een in het ander en je kan niet terug. Ik heb genoeg momenten gehad, waarbij ik dacht:  ‘ik wou dat ik gewoon thuis was’,” aldus Van Haaren. Van Haaren probeert in 1944 naar Engeland te reizen, maar dit mislukt. Zijn reis stopt in België waar hij zich enkele maanden schuil houdt tot hij in september 1944 in Limburg aankomt en zich aansluit bij de Stoottroepen.

Ook voor Paulusma, geboren en getogen in Venlo, was het geen weloverwogen keuze om in 1943 onder te duiken. Hij moest wel, anders werd hij tewerk gesteld en dat leek hem vreselijk. Hij dook onder bij de schoonfamilie van zijn oudste broer in Sliedrecht. In het voorjaar van 1944 keerde hij terug naar Venlo, waar hij zich thuis bij zijn moeder op zolder verschool. In november 1944 begonnen Britse troepen een offensief tegen de Duitse troepen in Venlo. Eerst vielen zij het stadsdeel Blerick aan dat op westoever van de Maas lag. Dat werd op 3 december 1945 veroverd. Daarna viel de aanval stil. Pas op 1 maart 1945 zou Venlo worden bevrijd door het vanuit het oosten oprukkende Amerikaanse leger. Paulusma zag op 22 november 1944 de eerste geallieerde militairen langstrekken. “Ik zag vreemde uniformen, het waren zeker geen Duitsers, maar waren het Engelsen, Amerikanen? Ik wist niet wat het was. Ik ben naar ze toegelopen en heb gevraagd: Are you English? En ik kreeg te horen: NO! We are Scottish! Toen niet begrepen, maar later wel. Ik ben daarna als tolk bij de Engelse officieren meegaan als een soort vrijwilliger.”

1 / 1

De Limburgse Stoottroepen
In september 1944, kort na de bevrijding van het zuiden van Nederland, werden vanuit verschillende verzetsgroepen de Stoottroepen opgericht als onderdeel van de Binnenlandse Strijdkrachten. De vrijwilligers kwamen voornamelijk uit de provincies Noord-Brabant, Limburg en Zeeland. De Stoottroepen van het Commando Brabant stonden onder Brits bevel, terwijl de Stoottroepen van het Commando Limburg onder Amerikaans bevel vielen. De geallieerden hadden niet genoeg personeel om het front in het zuiden van Nederland te bemannen en konden de hulp van de  ‘Stoters’ goed gebruiken. Vanaf eind september lagen Brabantse en Limburgse Stoottroepen langs het front om Duitse aanvallers tegen te houden. Ook draaiden ze wacht- en patrouillediensten. Dit gebeurde vaak onder barre weersomstandigheden met een groot tekort aan voedsel en zonder fatsoenlijke uniformen en bewapening.

De Limburgse Stoottroepen werden ingezet ter ondersteuning van verschillende Amerikaanse divisies en versterkten het front in het zuiden van deze provincie door wacht- en patrouillediensten te draaien. Ze waren niet alleen actief aan het front in het zuiden van Nederland, maar ook in België, Frankrijk en diep in Duitsland. Vaak om te vechten tegen het terugtrekkende Duitse leger.

Van Haaren meldde zich eind 1944 aan bij de Limburgse Stoottroepen. Halverwege januari 1945 werd Van Haaren met zijn eenheid naar Waggonfabrik Talbot, een grote fabriek voor de productie van spoorvoertuigen, in Aken gestuurd. Op 21 oktober 1944 had het Amerikaanse 9e Leger de Duitse stad veroverd. De eenheid van Van Haren werd ingezet om de spoorwegen en de logistieke voorraden in de stad te bewaken. Amerikaanse troepen hadden Aken namelijk verlaten om in de Ardennen mee te helpen de Duitse tegenaanval (Ardennenoffensief, ook bekend als het Von Rundstedt-offensief) af te slaan.

“De stad lag helemaal in puin, ook de grote fabriek van de Talbot lag min of meer in puin, maar er waren nog genoeg plaatsen om je veldbed neer te kunnen zetten. We moesten wachten tot het Von Rundstedt-offensief voorbij was en wat ik mij vooral herinner is de afschuwelijke kou, het was 20 graden onder nul. Er lag sneeuw en als je daar moest wachtlopen of in een schuttersputje lag dan viel het niet mee hoor.”

Verovering van het Ruhrgebied
Na de Slag in de Ardennen keerden de Amerikaanse troepen terug naar Aken om zich te concerteren op de verovering van het gebied ten westen van de Rijn. Van januari tot maart 1945 vochten de geallieerden een harde strijd uit om het Duitse leger ten westen van de Rijn terug te drijven. Op 10 maart 1945 was de westelijke Rijnoever vrijwel gezuiverd van Duitse troepen. Op 23 en 24 maart wisten geallieerde troepen de Rijn over te steken en omsloten het Ruhrgebied. In de loop van april 1945 viel het Ruhrgebied in geallieerde handen, waarna de Amerikanen en Britten verder naar het oosten trokken, richting de Elbe.

Als onderdeel van de 21e legergroep van Montgomery trekt het Amerikaanse 9e leger van generaal Simson ten zuiden van Wesel de Rijn over. Op de oostelijke oever van de rivier ligt een gesneuvelde Wehrmacht-soldaat. Eerder die dag waren Britse commando’s over de Rijn getrokken en hadden een aantal bruggenhoofden gevormd, zodat tanks konden worden overgebracht. Vervolgens trokken de geallieerden ten zuiden en ten noorden van het Ruhrgebied op. (Bron: NIOD)

Een deel van de Limburgse Stoters trok met de geallieerde troepen mee Duitsland in. Van Haaren vertelt dat de Stoters geen zeggenschap hadden over wat er met hen ging gebeuren. “Het zijn anderen die bepalen waar je naartoe gaat en waar je wordt ingezet. Ook met het regiment Limburgers die bij de Amerikanen kwamen, dat ging allemaal buiten jezelf om. Dat gebeurde ineens. Op het ene moment werd je in een jeep gezet en het volgende moment werd je naar een veldhospitaal gereden en moest je daar op wacht staan.” Van Haaren liep wacht bij verschillende veldhospitalen van het 9e Amerikaanse Leger. Hij vertelt verder:

“En toen kwamen we plotseling in een hele andere situatie, namelijk dat we niet alleen maar meer wacht moesten lopen, maar ook patrouille lopen en bewaken in schuttersputjes.”

Op verschillende plekken in Duitsland was het onrustig en zette het 9e Amerikaanse Leger Limburgse Stoters in om wacht- en patrouillediensten uit te voeren.

Met het Amerikaanse 9e Leger trok de eenheid van Van Haaren steeds dieper Duitsland in. “De Duitsers trokken verder terug en het werd een zooitje ongeregeld, ze wilden voornamelijk overleven en waren met name bang geworden voor de Russen”, aldus Van Haaren. “Nadat het Ruhrgebied was ‘omgevallen’ konden we eigenlijk met relatieve grote snelheid verder Duitsland door. Ondanks dat de hoofdmacht allang voorbij was, waren er nog genoeg gevechtsposten overgebleven waar Duitsers zaten. Zo zaten er nog Duitsers in ‘verlaten’ boerderijen die wat weerstand boden. Wij werden erop uitgestuurd om te ‘cleanen’ zoals dat dan heet. Wij zaten ingedeeld bij een Amerikaans peloton die deze opdracht had gekregen. Tot 10 mei 1945 kregen we de opdracht om alles te cleanen als een soort vooruitgeschoven post. Rond 10 mei zaten we bij Hannover toen we te horen kregen dat de oorlog voorbij was.” Het bericht van de capitulatie bereikte de eenheid van Van Haaren pas laat, want op 8 mei 1945 (eigenlijk al op 7 mei 1945 in Reims) had het Duitse leger zich officieel overgegeven.

1 / 1

Naar Frankrijk
Paulusma meldde zich op 3 maart 1945 in de Zuid-Limburgse plaats Stein aan bij de Limburgse Stoottroepen. Hij werd in eerste instantie bij een wachtdetachement ingedeeld. Hij moest het hoofdkwartier van Prins Bernhard in Brussel bewaken. Later werd Paulusma ingedeeld bij het Amerikaanse 9e Leger in België en Frankrijk. “We zijn bij een compagnie gevoegd voor wachtdiensten in Ham, West-Vlaanderen. We zijn uiteindelijk met een onvergetelijke tocht door de Ardennen naar Epinal (Franse stad) gereden. We zag het verwoestte Houffalize. In Epinal kregen we wachtdiensten bij Amerikaanse legervoorraden en moesten we gevangenen bewaken, krijgsgevangenen. In de tijd dat we geen wachtdienst hadden, moesten we trainen, maar dat was een summiere infanterieopleiding.” Na zijn tijd in Frankrijk na de Duitse capitulatie, werd de groep van Paulusma overgeplaatst naar de Harskamp voor verdere training. Op de kazerne van de Harskamp zaten ook NSB’ers die bewaakt moesten worden door de groep van Paulusma.

Na de capitulatie
Na de bevrijding wilde Van Haaren zo snel mogelijk terug naar huis en naar zijn familie. Hij had vreselijke verhalen gehoord over de hongerwinter. Maar de terugkeer naar huis ging minder snel dan verwacht. Zijn Amerikaanse commandant moest eerst uitzoeken hoe de groep weer terug kon komen naar Nederland. Het duurde zeker twee weken voordat ze contact hadden met het regiment  Limburgse Stoottroepen in Limburg. Bij zijn thuiskomst was de vreugde groot. Sinds de winter van 1943 hadden zijn ouders hem namelijk niet meer gezien en hadden ze min of meer de hoop al opgegeven hem ooit levend terug te zien. Mede door zijn ervaringen in de Tweede Wereldoorlog werd Van Haaren pacifist. Paulusma meldde zich als oorlogsvrijwilliger aan voor Nederlands-Indië en vertrok in maart 1946 richting Semarang (Java) met het 1e bataljon Regiment Stoottroepen (voortgekomen uit het voormalige Regiment Limburg) en keerde pas in januari 1948 weer terug naar Nederland.

1 / 1

Interviews luisteren?
Geïnteresseerd in de verhalen van Van Haaren en Paulusma? Beluister het interview met Van Haaren hier en het interview met Paulusma hier.