“De verhalen van de vluchtelingen komen hard binnen”

17 maart 2015
Deel dit bericht:
Bosnië-veteraan Pepijn Hentenaar schrijft vanuit een vluchtelingenkamp in Irak. Hij is daar aan het werk voor Stichting Vluchteling. Zijn ervaringen voeren hem terug naar zijn tijd op missie.

“Spanning en opwinding. Dat is wat ik voel als ik de deur dichtdoe van mijn keurige Vinex-huisje. De bestemming is Irak. Het gevoel doet me even denken aan mijn uitzending als dienstplichtig soldaat naar voormalig Joegoslavië. Alweer 21 jaar geleden. Voor een kort moment waan ik me weer 18 jaar oud, een zelfde soort energie komt los: ik ben alert en wakker.

Sinds enkele maanden werk ik voor Stichting Vluchteling en reis ik af en toe naar gebieden waar vluchtelingen als gevolg van het Syrische conflict verblijven: Libanon, Turkije en nu dus Irak. Het is een totaal nieuwe wereld. Een wereld die je denkt te kennen uit de journaals en uit de krant. En zoals vaak: de wereld is eigenlijk niet te vatten in een nieuwsitem van drie minuten of in een artikeltje in de krant.

Tijdens mijn korte bezoeken aan de vluchtelingenkampen hoor ik uit eerste hand verschrikkelijke verhalen over wat gewone mensen  hebben moeten doorstaan. In hun eigen land of tijdens hun vlucht naar een veilig heenkomen. De verhalen komen hard binnen en zetten mijn leven in een totaal ander perspectief. Ik denk aan mijn lieve vrouw en kinderen en besef hoezeer wij gemazzeld hebben te zijn geboren in een land waar het veilig is.

Terwijl ik dit schrijf zit ik in een kantoortje in een vluchtelingenkamp van onze partner organisatie IRC in Sulaymaniah, Irak. Zojuist is het ‘loket’ opengegaan. Naast me staat een vader met zijn vrouw en drie kleine kindjes, niet ouder dan drie jaar oud. Ze hebben geen plek om naartoe te gaan. Ze hebben geen geld, twee koffers met kleren, that’s it! Het kamp is overvol: er is capaciteit voor 5500 mensen, maar er wonen nu veel meer mensen. De vader smeekt voor zijn leven, hij moet toch ergens naartoe?! Hij kan voorlopig niet geholpen worden. Ik zie hem weer vertrekken, waarheen weet niemand. Hijzelf waarschijnlijk ook niet. Stel je dat eens voor.

Probeer je ook voor te stellen dat je zoon van vier gezien wordt als hoofd van de familie. Hade van vier moet zorgen voor zijn zussen, moeder en tante. Zijn vader is ontvoerd door IS, de lokale autoriteiten zien hem nu als hoofd van de familie, en als degene die alle officiële handelingen moet verrichten. Het mannetje voelt die druk ook. Hij is in het vluchtelingenkamp de hele dag in de weer met zijn kleine wagentje. Niet om te spelen. Nee, hij haalt water. Hij gaat naar het voedseldistributiepunt. Hij zorgt voor zijn gezin. Nogmaals, hij is vier. De gedachte dat mijn eigen zoontje Kees dit lot zou treffen, is niet te verdragen.

De ervaring tijdens mijn uitzending naar Bosnië is op een elementair onderdeel hetzelfde. Ik zie en ruik de armoede en ellende. De wanhoop. Maar ik ben toeschouwer. Ik kan naar huis. Naar mijn Vinex-wijk. Ondanks het feit dat ik op mijn eigen mini-micro-manier een steentje probeer bij te dragen, voel ik me schuldig. Schuldig over de waanzinnige ongelijkheid, schuldig over de futiliteiten waar ik me thuis dagelijks druk over maak.”