‘Als een van de weinige dienstplichtigen koos ik ervoor om uitgezonden te worden. Ik was klaar met mijn studie en wilde wel op avontuur. In februari 1994 werd ik uitgezonden naar Joegoslavië. Ik maakte onderdeel uit van de EU-waarnemingsmissie. Het waren de meest intensieve maanden van mijn leven. Alles wat ik daar gezien heb, heeft een diepe indruk op mij gemaakt. Veel mensen hadden nauwelijks te eten. Ik werd elke dag geconfronteerd met wat mensen elkaar aan kunnen doen, vreselijk.’
‘Gek genoeg was het ook een hele mooie tijd. De samenwerking met mijn internationale collega’s was fantastisch en ik had echt het gevoel dat we samen nuttig werk deden. Als EU-waarnemers kwamen we veel in contact met de lokale bevolking. Zo ontmoette ik op een terras een Bosnisch meisje. We werden verliefd.’
‘Aan het einde van mijn missie moest ik afscheid van haar nemen. Terug in Nederland misten we elkaar zo dat ik haar graag naar Nederland wilde halen. Na een aantal maanden lukte dat gelukkig. Op dat moment ben ik uit dienst gegaan. Haar familie was verdrietig dat hun dochter naar de andere kant van Europa vertrok, maar ook blij dat ze hier veilig was. Bovendien stond haar leven daar door de oorlog al jaren stil. Ze ging sinds haar vijftiende niet meer naar school. Het was voor haar een verademing om in Nederland weer vooruit te kunnen. Vier jaar geleden stond ze groot in de krant in Bosnië. Ze is namelijk de eerste Nederlandse wethouder van Bosnische afkomst.’
‘Veel veteranen willen na hun missie graag terug. Ik deelde dat gevoel. Stiekem was ik jaloers op oud-collega’s die door mochten naar Kosovo, terwijl ik op een kantoor kostprijzen zat te berekenen. Ik had veel moeite om dat belangrijk te vinden. Ik kwam uit een gebied waar mensen zich afvroegen of ze die dag te eten hadden of ze de nacht gingen overleven. In Nederland maakten mensen zich druk over twee procent loonsverhoging, de kleur van de gordijnen en een nieuwe auto. Dat was een enorme overgang.’
‘Ik heb het geluk dat ik met mijn vrouw goed over mijn ervaringen op missie kan praten omdat ze de oorlog heeft meegemaakt. We gaan ieder jaar terug naar Bosnië om haar familie te bezoeken. We komen altijd veteranen tegen die voor het eerst teruggaan na hun missie, een soort therapie. Het helpt heel erg om te zien hoe het nu in hun oude missiegebied gaat. Als je nooit teruggaat blijft het beeld van Bosnië in oorlog bij je hangen. Ik denk achteraf dat wij die therapie hebben gehad door zo regelmatig terug te gaan. We hebben het land echt zien opknappen.’
‘Bosnië hoort nu bij mijn leven. Gek genoeg heb ik me heel lang geen veteraan gevoeld. Ik sloot dat af en moest verder met andere dingen. Je bent ook nog zoveel anders: vader, echtgenoot, projectleider, noem maar op. Ik leefde en werkte ook niet in een omgeving waar het nog ter sprake kwam. Ik geef toe: ik had m’n veteranenspeldje nog nooit opgehad voordat ik een jaar geleden bij het Nationaal Militair Museum kwam werken. Daar merkte ik dat het contact met een deel van onze achterban en bezoekers makkelijker gaat vanwege mijn militaire achtergrond. We hebben toch vergelijkbare dingen meegemaakt omdat we in oorlogsgebied gewerkt hebben. Ik vond het toen heel normaal om te schuilen voor beschietingen, om rokende puinhopen te zien, maar het zijn natuurlijk ervaringen die de meeste mensen niet hebben. Op een dag als Veteranendag, of als ik met veteranen praat, voel ik me toch echt wel veteraan.’