‘Je kent het land, het volk en de taal, maar het was niet meer het land dat ik achter gelaten had’

6 mei 2020
Deel dit bericht:
In 1997 ging Sinisa Stojkovic op missie naar Bosnië. Hij werd hiermee teruggezonden naar de plek waar hij vandaan kwam en die hij zes jaar eerder verlaten had. Als tolk was hij altijd op pad en sprak hij veel met zijn voormalige landgenoten. Zo kwam hij onder ogen hoe erg het land veranderd was door de oorlog.

‘Als kind groeide ik op in Banja Luka, Bosnië. Ik woonde daar tot mijn 17e en daarna vertrok ik naar Nederland. Mijn ouders woonden daar toen al. Toen ik jong was had ik eigenlijk altijd wel het idee om een militaire opleiding te gaan doen, maar daar is het in Bosnië nooit van gekomen. In plaats daarvan deed ik een toeristische opleiding. Toen de oorlog uitbrak in Joegoslavië heb ik mijn spullen gepakt en ben ik naar Nederland vertrokken. De drang om iets bij Defensie te doen bleef bestaan en in 1996 heb ik me hier opgegeven als beroepsmilitair.’

‘Na mijn opleiding zou ik eigenlijk bij de Verbindingsdiensten terechtkomen. Maar ik denk dat het iets typisch is van Defensie dat je niet eindigt bij waar je in eerste instantie voor gaat. Na de opleiding kreeg ik namelijk te horen dat ik bij de aan- en afvoertroepen zou komen. Ik haalde alle rijbewijzen en certificaten die ik nodig had, maar tijdens mijn opleiding in Veldhoven werd me gezegd dat ik me moest melden in Den Haag. Daar hoorde ik dat ze me wilden inzetten als tolk is Bosnië. Vervolgens ging ik naar het taalinstituut in Zeist om te laten testen hoe goed mijn Servisch-Nederlands was. Nou, dat bleek natuurlijk wel goed te zitten.’

‘Snel daarna hoorde ik dat ik in december 1997 naar Bosnië gezonden werd. Terug naar de plek waar ik vandaan kwam. Dat was vreemd. Ik kreeg er geen ellendig gevoel van, maar het was vooral surrealistisch. Je kent het land, het volk en de taal, maar het was alsof het niet meer het land was dat ik achter gelaten had. De bevolking was wantrouwig, corruptie vierde hoogtij en politici waren alleen maar aan het graaien. Niemand leek om elkaar te geven. Juist doordat het zo anders was, leek het geen onderdeel meer van mijzelf te zijn en kon ik het beter afsluiten. Het hielp dat er niemand van mijn familie getroffen was door de oorlog. Ik was daar als Nederlandse militair en was geen onderdeel meer van het land.’

‘Ik vond de functie die ik had best mooi. Ik zat als tolk bij de Civiele Militaire Coördinatie en vormde een duo met een majoor. Samen kwamen we veel buiten het kamp. Zelf kreeg ik de rang van kapitein. Ik had geen manschappen onder me, maar deze rang hoorde bij mijn functie als tolk. Het is nodig omdat je veel in aanraking komt met lokale burgemeesters en vertegenwoordigers en een relatie opbouwt met militairen en politie daar. Je draagt eigenlijk de verantwoordelijkheid voor goede contacten daar en je wordt sneller serieus genomen als ze zien dat je een belangrijke rol speelt. Een nadeel hiervan was dat ik niet echt geaccepteerd werd door de manschappen. Zij waren jaloers dat ik een hogere rang had en meer verdiende, alleen maar om dat ik de taal sprak. Dat was niet altijd prettig.’

‘Het was vrede in de tijd dat ik er was. Wij gingen op pad om het vertrouwen van de bevolking terug te winnen en weer hoop voor de toekomst te geven. Ik denk dat ik daar zeker aan heb kunnen bijdragen. Wat hierbij erg hielp was dat ik natuurlijk wist hoe mensen daar zijn en hoe ze zouden reageren. Daardoor wist ik veel deuren te openen en lukte het ons om onze taken te volbrengen. Het was soms wel moeilijk. Bijvoorbeeld wanneer mensen terug wilden naar hun eigen dorp, maar dat niet kon omdat het volledig verwoest was. Dan probeer je ze te troosten en te zeggen dat we er alles aan doen het beter te maken. Of mensen die voor de poort stonden en mij aanspraken om ze te helpen. Omdat ik natuurlijk degene was die ze kon verstaan. Maar op zo’n moment kan ik niets doen. Aan de andere kant is dit sentiment ook weer weg als je merkt dat ze er misbruik van proberen te maken. Bijvoorbeeld door geld en faciliteiten te eisen die ze eerder niet hadden.’

‘Elke maandag moest ik naar Banja Luka toe, waar het divisiehoofdkwartier was en tevens de plek waar ik 17 jaar gewoond en op school gezeten had. Elke maandag terug naar de stad waar ik vandaan kwam. Ik herkende het zeker, maar het was zo raar. Ik liep daar in een Nederlands uniform met een bepaalde missie. Ik heb daar ook een aantal bekenden opgezocht. Voor hen was het ook vreemd. Ze zagen me gelukkig niet als bezetter en veroordeelden met niet, maar de vriendschappen waren wel verwaterd.’

‘Na mijn missie ben ik nog een paar keer in dienst van Defensie terug geweest. Er waren nog regelmatig oefeningen of onderzoeken waarbij een tolk nodig was. Dan ging ik voor kortere periodes naar Kroatië en Bosnië. Uiteindelijk ben ik in 1999 gestopt. In de burgermaatschappij doorgaan als tolk had gekund, maar daarvoor moet je een opleiding doen terwijl ik wel simultaan kon vertalen. Nu werk ik al jaren met plezier in Rotterdam voor een Japanse rederij, waar ik leiding geef aan een transportafdeling.’

‘Toen ik net stopte bij Defensie wilde ik er even niets mee te maken hebben, maar als je dan gesetteld bent ga je op een gegeven moment denken aan de tijd dat je wat anders deed. Iets dat heel anders is dan de maatschappij waarin ik nu leef. De saamhorigheid en kameraadschap, dat wat je geleerd hebt tijdens je opleiding of missie. Toen ben ik dat weer op gaan zoeken. Maar dat was voor mij wel lastig, omdat ik nooit bij een eenheid heb gezeten. Ik heb nu wel contacten in andere veteranengroepen. Dat vind ik prettig, niet alleen voor mijn eigen verhaal, maar ook om een luisterend oor te bieden. Ik doe dit uit respect. Anderen hebben misschien wel meer meegemaakt dan ik en ik wil er zijn voor degenen die hun verhaal kwijt willen.’