“Amerikaanse militairen: mijn hart maakte een blij hupsje”

4 maart 2015
Deel dit bericht:
“Het was in Garba Harre, een stoffig, heet, kapotgeschoten stadje in Somalië. Warlords waren er de baas. Het was mijn allereerste dienstreis voor mijn allereerste werkgever in de ontwikkelingssector.

Ik bezocht het team van onze organisatie dat het ziekenhuis van het stadje, het enige in de wijde omgeving, weer leven in trachtte te blazen. De oorlog had het hospitaal niet onberoerd gelaten. De gebouwtjes op het ziekenhuisterrein waren leeg. Op het terrein lagen talloze kogelhulzen, de muren lieten zien dat er hevig gevochten was.

 

En het was niet klaar, met het geweld. Binnen 24 uur na onze aankomst werden we overvallen. Bang verstopte ik me in de douche, probeerde daaruit te ontsnappen door het raampje, tot ik me realiseerde dat zowel onder het raampje als voor de deur overvallers met machinegeweren op me stonden te wachten. De overval ging voorbij, onze spullen verdwenen, maar niet de spanning. Die steeg huizenhoog in de uren na de overval.

Mijn hart maakte dan ook een blij hupsje toen twee jeeps met tot de tanden bewapende jonge mannen in een stevige stofwolk voor onze poort stopten. Wijdbeens schoven ze bij ons aan tafel, hun mitrailleurs schijnbaar achteloos tegen de buitenmuur van onze compound geparkeerd. Het waren Amerikaanse militairen, horende bij de VN troepenmacht die na jaren oorlog eindelijk een einde zou moeten maken aan het geweld in Somalië, waarvan zovelen, vooral vrouwen en kinderen, het slachtoffer werden.

Tineke Ceelen in de Centraal Afrikaanse Republiek

Dat was mijn eerste kennismaking met VN vredesmilitairen. Jongens uit de Verenigde Staten in dit geval, die proberen orde en rust te brengen in oorden vol conflict en geweld, ver weg van huis. In de jaren daarna sprak ik Nederlandse jongens in Libanon, Pakistaanse in Congo, Guinese in Liberia, Franse in de Centraal Afrikaanse Republiek. Ik las over de tragische dood van tientallen landgenoten in Irak en Afghanistan, en de risico’s in Mali.

Maar ik zag ook die kleine meisjes in een weeshuis in Monrovia in Liberia. Hun ouders werden voor hun ogen vermoord. Zelf brachten ze het er ternauwernood levend af. Het oudste meisje, hooguit een jaar of 10, zeulde het jongste, een peuter, op haar rug door het oerwoud naar de veiligheid.

Heel recent sprak ik met Marie, de humorvolle krachtige moeder van zes kleine kinderen in Bambari, op de frontlinie waar moslim- en christenmilities dood en verderf zaaien in de Centraal Afrikaanse Republiek. Marie heeft niets meer, woont in een plaggenhut waar, toen ik er was, een flinke laag water in stond. Ze verloor haar man in het geweld.

Dr. Mukwege in het ziekenhuis in Bukavu, Congo

En dan is er Dr. Mukwege, een held. Onverschrokken werkt hij verder, in zijn ziekenhuis in Bukavu, Congo, waar hij slachtoffers van wrede verkrachtingspraktijken helpt. Talloze aanslagen werden er al op zijn leven gepleegd, want het wordt niet op prijs gesteld als je met vingers naar schuldigen wijst.

Het weeshuis van de kleine meisjes werd beschermd door de VN, Marie woonde pal naast een Frans militair kamp, want daar voelt ze zich veilig en Dr. Mukwege wordt omringd door vredessoldaten uit Zuid-Afrika, Egypte en Pakistan. Zonder hen is Mukwege zijn leven niet zeker.

Zo kan ik een boek vullen met echte mensen, met echte namen, en echte verhalen. Onschuldige slachtoffers van oorlog en geweld, die net als ik, oneindig dankbaar zijn voor de moed van onze jonge helden, ver buiten de gebaande Nederlandse paden, in dienst van de vrede en de menselijkheid.”