Veteraan Edward Vandegraaff bevoorraadde troepen tijdens de aanval op Tarakan

19 mei 2020
Deel dit bericht:
In mei en juni 1945 probeerden Australische en Nederlandse troepen de Japanners van het eiland Tarakan te verdrijven.

In mei en juni 1945 probeerden Australische en Nederlandse troepen de Japanners van het strategisch gelegen eiland Tarakan te verdrijven. Het veiligstellen van het vliegveld en de olievelden op het eiland voor toekomstige operaties in de Indische Archipel waren de belangrijkste doelen. Voor het eerst sinds de capitulatie in maart 1942 nam een organieke KNIL-eenheid weer deel aan de geallieerde strijd. Veteraan Edward Vandegraaff (1918-2017) maakte de strijd op Tarakan als boordwerktuigkundige van een Nederlandse luchttransporteenheid van dichtbij mee. Na de Japanse capitulatie vloog hij kriskras over Nederlands-Indië om de Nederlandse vlieger jonkheer René Wittert van Hoogland bij te staan in zijn zoektocht naar zijn geïnterneerde gezin.

Van Utrecht naar Andir
Edward Vandegraaff werd op 24 januari 1918 geboren in Utrecht. In de jaren 1920 verhuisde het gezin naar Zeist. Hij doorliep de lagere school en de mulo. Het idee was dat hij daarna aan het werk zou gaan om geld voor het gezin te verdienen, maar hij wilde graag piloot worden. Hij meldde zich aan voor een pilotenopleiding, maar werd afgewezen omdat hij te klein was. Het lukte hem wel om een opleidingsplaats te bemachtigen als leerling-vliegtuigmaker in Soesterberg en vervulde van 1936 tot 1938 zijn dienstplicht als soldaat vliegtuigmaker bij de afdeling Luchtvaart van de Koninklijke landmacht, eveneens in Soesterberg. Tegelijkertijd volgde hij een opleiding bij de Nationale Luchtvaartschool in Utrecht. In een tijdschrift stuitte hij op een advertentie van de Koninklijke Nederlandsch-Indische Luchtvaart Maatschappij (KNILM) in Nederlands-Indië voor leerling boordwerktuigkundige. Omdat in Europa de oorlog met Duitsland dreigde, reageerde Vandegraaff op de advertentie. Hij werd aangenomen en voer in 1938 naar Nederlands-Indië. Hij werd geplaatst op het vliegveld van Andir (nabij Bandung) waar hij zijn opleiding kreeg.

1 / 1

De Laatste vlucht uit Java
Na een lange voorbereidingstijd ging Vandegraaff begin 1942 voor het eerst als boordwerktuigkundige mee met een vlucht van de KNILM. Na de aanval op Pearl Harbour op 7 december 1941 en de snelle Japanse opmars veranderde er veel voor Vandegraaff. De KNILM werd gemobiliseerd en voortaan ingezet voor evacuatievluchten en het transport van militairen. Er werden veel vliegtuigen neergeschoten door de Japanners en het opknappen van vliegtuigen werd met de dag belangrijker. Zo ook voor Vandegraaff. Eind februari-begin maart 1942 werd de top van de KNILM en het Gouvernement naar Australië geëvacueerd. Vandegraaff en zijn collega’s die het onderhoud deden, bleven achter. De Japanners vielen het vliegveld van Andir ondertussen dagelijks aan. “De sfeer in Andir in die laatste oorlogsdagen was vreselijk”, aldus Vandegraaff. Hij werd voor korte tijd naar Batavia overgeplaatst, maar vloog al snel door naar Bandoeng. Van daaruit vloog Vandergraaff in de nacht van 7 maart, een dag voor de capitulatie van Java, met het laatste KNILM-vliegtuig (PH-ALW Wielewaal) – met aan boord onder meer luitenant-generaal Huib van Mook – naar Australië. Die vlucht is Vandegraaff altijd bijgebleven: “We gingen weg met het laatste toestel en konden niet landen in Broome en moesten uitwijken via Port Headland naar Perth, ik was uitgeput.” Eenmaal veilig in Australië aangekomen, maakte Vandegraaff snel promotie, omdat er een groot tekort was aan gekwalificeerd vliegtuigpersoneel. De naar de Australië uitgeweken KNILM-toestellen werden door de Royal Australian Air Force (RAAF) gemilitariseerd en ze vlogen een tijdje voor de Australiërs. Uiteindelijk verkocht de KNILM de toestellen aan de Amerikaanse strijdkrachten.

1 / 1

Het 18 Squadron Netherlands East Indies (NEI)
Na twee maanden inactiviteit in Sydney werd Vandegraaff en het overige KNILM-personeel gemilitariseerd. Iedereen moest naar het onderdeel waar hij in het verleden was opgekomen. Voor Vandegraaff was dit de militaire luchtvaart. Begin 1943 werd hij bij 18 Squadron Netherlands East Indies (NEI) geplaatst. Dit squadron was op 4 april 1942 opgericht en bestond uit personeel en een aantal B-25 Mitchell bommenwerpers van de Militaire luchtvaart van het KNIL (ML-KNIL). Het was een zelfstandige eenheid binnen de RAAF, met een Nederlandse identiteit. De standplaats van het squadron was aanvankelijk Canberra, maar het verhuisde eind 1943 naar vliegbasis McDonald bij Darwin in het noorden van Australië. In januari 1943 was het squadron weer operationeel en werden er verkenningsvluchten uitgevoerd in verschillende gebieden in de Pacific.

Van de Graaff vloog niet mee, omdat hij als boordwerktuigkundige niet in de operationele crew was opgenomen. De voorzieningen op de basis waren minimaal en het klimaat door de hitte en de zware moessonregens onaangenaam.

“De basis van het squadron was zeer primitief en vers voedsel was niet voorradig. Tijdens de operaties werden geregeld Mitchells neergeschoten.”

Vandegraaff en zijn collega’s probeerden de Mitchells zo goed als kwaad als het kon vliegend te houden. Van twee gecrashte Mitchells maakten ze een vliegwaardig toestel dat ze gebruikten om vers voedsel in te vliegen. Later kregen ze een ander toestel waaruit ze alles sloopten wat niet nodig was, zodat ze voedselkratten konden meenemen. Vandegraaff vloog als boordwerktuigkundige mee met dit toestel. Ondanks de operationele verliezen – het squadron verloor meer dan negentig man, Nederlanders en Australiërs – bleef het moreel hoog.

1 / 1

De aanval op Tarakan
In december 1943 werd Vandegraaff overgeplaatst naar een van de twee transportsecties die de bevoorrading van 18 Squadron verzorgden en nachtvluchten uitvoerden. Hij kwam terecht op vliegveld Archerfield in de buurt van Brisbane. Uit de twee kleinere transporteenheden ontstond in 1944 1 NEI Transport Squadron (1 NEITS), dat uiteindelijk op 15 augustus 1945 zou worden omgedoopt in 19 (NEI) Squadron. De transporteenheden waren uitgerust met Douglas C-47 Dakota-transportvliegtuigen.

In mei 1945 werd er een Transport Squadron ingezet om de troepen te ondersteunen die de Japanners op het eiland Tarakan aanvielen. De oorlog in Europa was begin mei vrijwel voorbij. De geallieerden zetten daarom alles op alles om ook de oorlog in de Pacific zo snel mogelijk tot een einde te brengen. Ze planden daarom begin mei 1945 een aanval op het eiland Tarakan. Deze aanval was onderdeel van de grotere campagne onder codenaam Operation Oboen One. Het doel van deze operatie was de herovering van de eilanden die voorheen onder Brits en Nederlands gezag stonden. De belangrijkste opdracht was het veiligstellen van het vliegveld en de olievelden op het eiland.

Op 1 mei 1945 landde een geallieerde strijdmacht bestaande uit de Australische 26th Infantry Brigade en een compagnie (2 Inf I) van het KNIL op Tarakan. Voor Nederland had deze operatie een bijzondere betekenis. Tot mei 1945 was de Nederlandse bijdrage aan de strijd tegen Japan vanwege een gebrek aan mankracht beperkt gebleven tot het leveren van kleine detachementen gidsen en tolken bij de Amerikaanse landingen op Nieuw-Guinea en de Noord-Molukken (Morotai). Dit waren operaties ter voorbereiding op de bevrijding van de Filipijnen. In mei 1945 nam er voor het eerst sinds de capitulatie in maart 1942 weer een organieke eenheid van het KNIL deel aan de strijd tegen de Japanners. Met de aanval op Tarakan schoven de geallieerden bovendien voor het eerst op richting Java en de andere eilanden van de Indische Archipel.

1 / 1

Vandegraaff vertelt hoe zijn transporteenheid de troepen op Tarakan bevoorraadden. Zodra het mogelijk was werden op het strand – vaak de enig open ruimte op eilanden die vaak zwaar bebost waren – stalen in elkaar grijpende platen neergelegd waar vliegtuigen op konden landen. “Zodra dat was gebeurd vlogen we in met onze C-47 met vracht aan boord. Dan werd de vracht snel uitgeladen. We landen vanaf de ene kant en stegen weer op van de andere kant. Meestal met kruiswind. Dat was moeilijk vliegen voor de piloten.” De transportvliegtuigen werden beschermd door Lockheed P-38 Lighting. “Zij vlogen rond ons om ons te beschermen. Er waren geen Japanse vliegtuigen, maar zij letten op geweervuur van waar dan ook.” Toen ze voor het eerst aankwamen was de rook net opgetrokken.

“Er waren plaatsen waar de Japanners nog in de bomen zaten van waaruit ze op ons schoten. We moesten oppassen met die C-47’s. Je moest ze tanken vanaf de punt van de vleugel. Als je op de vleugel zat met de brandstofslang was je een makkelijk slachtoffer voor de gast die met een geweer in een boom zat. En soms gebeurde het dan dat de kogels om je oren vlogen, maar gelukkig niet vaak.”

De strijd op Tarakan zou tot 21 juni 1945 voortduren, maar ook daarna bleven rondzwervende groepjes Japanse militairen weerstand bieden. Uiteindelijk gaven na de capitulatie van Japan op 15 augustus 1945 zo’n 300 Japanners zich alsnog over. Tussen 21 juni en 15 augustus 1945 vielen er aan Australische kant nog 36 doden.

1 / 1

Na de Japanse capitulatie
In september 1945 begonnen 18 en 19 Squadron te vliegen op bestemmingen in Nederlands-Indië, onder meer voor de aanvoer van voedsel en medicijnen en het evacueren van ex-geïnterneerden en krijgsgevangenen naar Australië. De militaire luchtvaart leverde ook personeel en vliegtuigen aan de Britste organisatie Recovery of Allied Prisoners of War and Internees (RAPWI). Deze Britse organisatie had de taak om te zorgen voor opvang voor de bevrijde krijgsgevangenen en burgergeïnterneerden in Zuidoost-Azië. Vandegraaff maakte deel uit van een RAPWI-detachement onder leiding van jonkheer René Wittert van Hoogland. Die was voor de oorlog testvlieger, instructeur, gezagvoerder bij de KLM en hoofd vliegdienst van de KNILM in Batavia geweest. In de oorlog werd Wittert hoofdinstructeur op de Royal Netherlands Military Flying School in Mississippi (Verenigde Staten). Voor de Royal Air Force vloog hij vervolgens in Birma en Brits-Indië. Later in de oorlog werd Wittert vluchtcommandant bij 18 Squadron. De RAPWI-operatie gebruikte Wittert om zijn vrouw, Jonkvrouwe Jeanne Bosch van Drakestein van Nieuw Amelisweerd, en zijn vijf kinderen uit een interneringskamp bij Batavia te halen en naar Australië te brengen.

wittert-van-hoogland

Vandegraaff staat het avontuur met Wittert van Hoogland nog helder voor zijn ogen. Wittert wilde naar Batavia, omdat hij had gehoord dat zijn gezin daar in een kamp zat. “Op de vlucht van Australië met de RAPWI-vliegtuigen, die bestond uit vijf Douglas C-47 transportvliegtuigen en ook vijf Mitchell bommenwerpers voor bescherming, kwamen we niet verder dan Balikpapan. We kregen namelijk geen toestemming om verder te vliegen omdat het luchtruim formeel alleen geopend was voor de Britse strijdkrachten onder leiding van Lord Mountbatten, die zijn hoofdkwartier in Singapore had. Dus we moesten wachten voor een flight clearance voor Batavia van het hoofdkwartier van Mountbatten.” Tot groot ongenoegen van iedereen duurde dat lang. Ze hadden een grote hoeveelheid voedsel en medicijnen aan boord en iedereen stond te springen om wat te doen.

“Het nieuws ging rond dat de toestand van de krijgsgevangenen verschrikkelijk was.”

Er kwam een bericht dat er een krijgsgevangenkamp was in Makassar op Celebes, op een uur vliegen van Balikpapan. “Wittert liet op zijn gebruikelijk wijze weten: ‘Ik ga dat onderzoeken of ik die krijgsgevangenen daar kan helpen zonder dat ik daar toestemming van iemand van krijg.’” Ze vlogen naar Makassar. “We waren het eerste vliegtuig dat daar landde na de oorlog. De Japanners hadden nog geen enkele geallieerde officier gezien, geen Britse maar ook geen Nederlandse. De Japanners hadden nog steeds het gezag. Toen we het vliegtuig uitstapten stonden ze in een rijtje voor ons en gaven aan dat ze klaar waren voor de machtsoverdracht.” De Japanse commandant bood Wittert zijn officierszwaard aan als teken van overgave en gebood zijn officieren hetzelfde te doen. Zo ontvingen verscheidene bemanningsleden, onder wie Vandergraaff, een samoerai zwaard dat zij in het vliegtuig gooiden. Vandergraaff en zijn maten wisten niet wat ze overkwam.

“We waren eigenlijk burgers, geen militairen. Maar we hadden het gevoel dat zij met de overhandiging van dat zwaard niet alleen het gezag overdroegen, maar dat het ook een duidelijk teken was voor de lokale bevolking, zeker voor de krijgsgevangenen in het kamp, dat het verdriet ten einde was gekomen. De Japanners vormden geen gevaar meer. Het was een symbolische geste.”

Ze lieten een groepje militairen achter die de leiding in het kamp overnam, namen een aantal verzwakte gevangenen mee en vlogen terug naar Balikpapan om te wachten op toestemming om naar Batavia te vliegen.

1 / 1

Omdat autorisatie nog steeds op zich liet wachten, vlogen ze naar een krijgsgevangenkamp in Pakan Baroe op Sumatra, waar een van de zogenaamde dodenspoorwegen was aangelegd, en vervolgens naar een kamp in Singapore. In de kampen lieten ze voedsel, medicijnen en medisch personeel achter. Uiteindelijk kreeg Wittert toestemming om op Batavia te vliegen. Toen ze daar landden liet Wittert weten op zoek te gaan naar zijn vrouw en kinderen. Hij kon ze niet vinden. Wittert kreeg informatie dat ze in een kamp in Semarang zaten. “Ons werd verteld dat ze in Semarang zaten. En laat in de middag vlogen we naar Semarang waar het vliegveld niet meer was dan een groot voetbalveld. En de Japanners wisten niet dat we kwamen. Er waren geen landingslichten. Ik kan je verzekeren dat er geen welkomstcomité klaarstond. Ze renden in paniek rond.” Wittert liet zich naar het kamp brengen maar vond zijn familie niet. Toen hoorde hij dat ze in Bandoeng zaten. Midden in de nacht vlogen ze naar Bandoeng. Ook daar vond hij zijn gezin niet. Ze vlogen vervolgens terug naar Batavia. Daar kregen ze te horen dat er nog een kamp – het Tjidengkamp – in de buurt was waar het gezin van Wittert wellicht zat. “En inderdaad, daar vonden we ze.”

Zijn familie mocht het kamp echter niet zomaar uit. “Iedereen wilde het kamp uit, terug naar de beschaving”, aldus Vandegraaff. Lokale autoriteiten maakten lijsten op van degenen die als eerste met de RAPWI-vluchten mee mochten. Wittert wilde zijn gezin bij voorrang weghalen. Zijn persoonlijke reddingsactie liep buiten alle officiële kanalen om. Hij was niet iemand die zich tegen liet houden. “We smokkelden ze uit het kamp door ze in een vrachtwagen te verbergen.” De vrouw en de kinderen waren in slechte fysieke en mentale conditie en werden in Batavia geholpen door het medisch personeel. Het gezin van Wittert vloog mee met de eerste RAPWI-vlucht die Batavia verliet. “Onze formele opdracht was om mensen weg te vliegen die aangewezen waren. Alle vliegtuigen zaten overvol. Wittert’s gezin was gewoon extra en onbekend bij iedereen, ook bij de autoriteiten.” In drie dagen vlogen ze terug naar Brisbane. Vandegraaff en het andere vliegtuigpersoneel was niet bekend met het voornemen van Wittert om zijn familie mee te laten vliegen. “We stonden overigens helemaal achter hem. Wij wisten dat hij zijn familie aan het zoeken was.” Vandegraaff heeft het altijd betreurd dat Wittert zijn optreden altijd als een eenmansactie heeft gepresenteerd, terwijl de hele vliegtuigbemanning hem altijd heeft gesteund en achter hem stond.

Het zwaard dat Vandegraaff van een Japanse officier in Makassar kreeg, heeft hij aan het Nationaal Militair Museum (NMM) gegeven. Het werd op 7 mei 2014 door CDS generaal Tom Middendorp als eerste object in een vitrine van het nieuwe NMM op de voormalige vliegbasis Soesterberg geplaatst.

1 / 1

Het interview luisteren?
De interviews (ID434, ID449 en ID455) met Edward Vandegraaff zijn restricted en daarom niet online te beluisteren. De interviews zijn alleen onder strikte voorwaarden en met speciale toestemming op het Veteraneninstituut zelf te beluisteren. De interviews met Vandegraaff, die sinds 1953 in Australië woonde, zijn in het Engels afgenomen.