‘Mijn eerste uitzending als EU-monitor in 2002 was naar Kosovo, vlak na de oorlog. Waar liefde plaats gemaakt had voor haat, vertrouwen voor verraad en tederheid voor meedogenloze hardheid. Die oorlog had niet alleen etnische, taalkundige en geschiedkundige oorzaken, het was ook een godsdienstoorlog. Hoe ontstaat zo’n oorlog? Door gebrek aan tolerantie. De ander geen godsdienstvrijheid gunnen.
Een van de meest sprekende voorbeelden over het gebrek aan tolerantie waren de go-and-see-visits. Dit waren busreizen voor Servische Kosovaren vanuit vluchtelingenkampen in Servië en Macedonië om te kijken of de tijd rijp was om terug te kunnen keren naar hun oorspronkelijke woningen. Ze werden georganiseerd door VN-vluchtelingenorganisatie UNHCR en uit veiligheidsoverwegingen begeleid door een KFOR-konvooi. Wat gebeurde er standaard in het begin? De bus werd vlak voor het dorp of de stad van bestemming met stenen bekogeld door de Albanees-Kosovaarse jeugd, daartoe aangezet door hun ouders en leerkrachten. De boodschap was duidelijk: jullie zijn niet welkom! Het heeft jaren geduurd voordat dit stopte. Gelukkig waren daar ook al Albanese Kosovaren die konden vergeven.
Na mijn tweede vredesmissie had ik mij als veteraan meteen aangemeld om mijn missieverhalen op scholen te vertellen. Mijn kleinzoon maakte destijds op zijn school mee dat er in groep zeven drie groepen van pesters waren. Ze probeerden elkaar de loef af te steken in wie het meeste en ergste kon pesten. Dat had een negatief effect op de hele school. Helaas hadden hun ouders onvoldoende overwicht om ze tot ander gedrag te laten komen. De groepsdwang bleek groter. Pesten is ook een gebrek aan tolerantie. Dat de ander niet de vrijheid heeft om anders te zijn, te voelen, te denken en te geloven. Zich anders te uiten, te kleden en te gedragen. Door het verhaal van kleinzoon zag ik ineens de link tussen godsdienstoorlog en pesten. Toen heb ik over pesten een les ontwikkeld voor scholen.
Het is een feest om deze lessen te geven en leerkrachten willen graag dat dit thema door mensen ‘van buiten’ wordt belicht. Door mijn verschijning in een witte outfit, als teken van ongewapend zijn, wordt het stereotype beeld van de krijgsmacht – van camouflagepak, helm, tanks, wapens en vechten – meteen behoorlijk bijgesteld. Vredesmissies naast oorlogsmissies. Niet alleen de meiden in de klas zijn meteen bij de les, ook de jongens zitten verrast te luisteren. Er komt dus een heel ander missieverhaal dan verwacht. Ik vertel over onze rol en diplomatieke onpartijdigheid. En dat we voor de mensen daar door onze onpartijdige aanwezigheid een garantie voor hun veiligheid waren. Aan de hand van mijn verhalen van missie ga ik in de les van godsdienstoorlog daar, naar normen en waarden hier.
Ik ga elke keer met een dankbaar gevoel naar huis dat ik, gevoed door mijn ervaringen als veteraan, zulke lessen mag geven.’