‘Blind zijn is mijn derde missie’

19 september 2018
Deel dit bericht:
Willem van Wierst (1958) wordt in de jaren tachtig twee keer uitgezonden naar Libanon. Het zijn twee enorm verschillende missies, die hij nooit zal vergeten. In maart 2001 begint hij aan de derde missie van zijn leven, maar dit keer in Nederland. Het noodlot slaat toe als Willem met hoofdpijn gaat slapen en de dag daarna niet wakker wordt als gevolg van een meninchocockeninfectie. Hij ligt twee weken in coma en twee maanden in het ziekenhuis, kan niet meer zien, lopen en hoort heel slecht.

Met heel veel psychotherapie, fysiotherapie en steun van collega’s kan hij grotendeels herstellen. Zijn zicht krijgt hij niet terug. Vandaag de dag heeft hij geleidehond Luna aan zijn zijde om hem hier mee te helpen. ‘Mijn missies waren emotioneel gezien veel zwaarder. Blind zijn is nu net zo normaal als eten en drinken.’

‘Ik was, na 4 jaar koopvaardij, in opleiding bij de Hotelschool toen ik in 1980 werd opgeroepen. Ik kwam op bij De Johan Willem Frisokazerne in Assen en merkte meteen dat ik op mijn plek was. Het was uitdagend en ik had veel baat bij de discipline. Toen ze vroegen of ik officier wilde worden ben ik in opleiding gegaan. Mijn eerste missie was naar Libanon in 1981. Een bezoek aan een zwaar beschoten dorp zal ik nooit vergeten, dat was erg zwaar. Ik vind het nog steeds moeilijk om daarover te praten. Toen ik twee jaar later tijdens de volgende missie terugkeerde naar Libanon (1983), zag ik de vooruitgang die het land in de tussentijd had geboekt. Ondanks alle ellende en verdriet konden we zien: het niet voor niks was geweest. Dat doet je wel goed. Elk leven dat je kan redden is er één. Een missie is nooit voor niks.’

‘In 1987 ging ik uit dienst. Ik wilde niet een derde keer uitgezonden worden en stapte over naar het gevangeniswezen. Ik kwam terecht bij een jeugdgevangenis in Nijmegen als groepsbegeleider. Later werd ik groepsleider van buitenactiviteiten in een internaat waar jongeren zeer intensieve behandelingen ontvingen. In de tussentijd bleef ik reservist, waardoor ik in 1999 alsnog gevraagd werd om weer actief te worden. Ik keerde terug naar Defensie, dit keer bij de Luchtmacht.’

‘Het maatschappelijk verlies van mijn ziekte was erg groot. Ik kon plots niet meer werken, verloor mijn partner en vrienden. Door de steun van collega’s bij Defensie en het Militair Revalidatie Centrum in Doorn ben ik er bovenop gekomen. Daarnaast heeft mijn militaire achtergrond me getraind om door te zetten, wat de omstandigheden ook zijn. “Ik wijk voor niets” (NULLI CEDO), dat is mijn levensmotto en iets wat ik in mijn opleiding heb meegekregen. Ik ken geen problemen, wel uitdagingen. Soms merk ik onbegrip, maar ik wil niet langs de zijlijn staan. Ik kijk vooruit en maak van een zwakte juist mijn kracht. Ik ging op zoek naar een nieuwe manier om betrokken te zijn bij de maatschappij. Zo ben ik politiek actief in mijn gemeente en maak ik me hard voor de gehandicaptenzorg en de verkeersveiligheid. Als gastdocent voor het project “Veteraan in de Klas” sta ik tien keer per jaar voor de klas om in gesprek te gaan met leerlingen over mijn uitzendingen.’

‘Als militair leer je dat de maatschappij jou nodig heeft en hoe belangrijk het is om zelf goed te functioneren. Als je wat wil veranderen, moet je dat zelf doen. Tijdens je missie word je extra bewust van het feit dat je niet langs de zijlijn kan staan. Ik voel me niet altijd veteraan. Ondanks de moeilijke situaties die ik heb meegemaakt, speelt het een beperkte rol in mijn leven. Toch is het fijn om nog veel contact te hebben met mensen uit die tijd. Veteranendag is een kleine reünie, waar ik elk jaar met Luna heenga. Ze vindt al die aandacht heerlijk.’