Vlak voor de tweede politionele actie in 1948 lagen we in Kratjak, tegen Bantam aan. Krachtcentrale Kratjak leverde stroom aan een groot gedeelte van West-Java. Het spreekt voor zich dat er menige aanslag op Kratjak was gepleegd.
Vlak voor de tweede politionele actie in 1948 lagen we in Kratjak, tegen Bantam aan. Kratjak was een krachtcentrale die stroom leverde aan een groot gedeelte van West-Java. Het spreekt voor zich dat er menige aanslag op Kratjak was gepleegd, want zo’n energiecentrale was voor de Hollanders van groot belang. Ja, niet voor ons hoor. Wij hadden gewoon een olielampje als we ’s avonds een briefje wilden schrijven. Je weet wel: een leeg jampotje met water. Een beetje olie erop met een drijvertje met een pit en klaar is kees, net als in de tweede wereldoorlog.
We liepen geregeld patrouille rond de centrale en in de omgeving om eventuele aanvallers te laten zien dat wij alert waren. Er waren vaak beschietingen en er werd door de ploppers veelvuldig gebruik gemaakt van trekbommen. Dat waren Japanse vliegtuigbommen die op strategische plaatsen werden ingegraven en dan met een touw of een stuk telefoondraad tot ontsteking werden gebracht.
Het gebeurde tijdens een routinepatrouille dat we plotseling vanuit een kampong onder vuur werden genomen. Wij kwamen op linie en openden het tegenvuur. Ik zag in de verte een persoon die hard wegliep langs de rand van de kampong. Toen ik er een schot op loste, viel die figuur meteen neer, als een aangeschoten hert. Een meesterlijk schot dus, vanaf die afstand. Maar toen we later die kampong binnendrongen, bleek het slachtoffer een vrouw te zijn. Waarschijnlijk gevlucht uit angst. Morsdood. Zoiets is niet prettig. Om het nog erger te maken zei Jan, een soldaat uit mijn groep: ‘Ze is nog warm korporaal, die kun je nog naaien.’ Ik had die vent ook wel willen afschieten. Jan was een oud SS’er, die ondanks z’n verleden als dienstplichtige naar Indië was gestuurd. Een hufter, maar onder die omstandigheden onmisbaar.
We hadden onze dag niet. Verderop in de kampong troffen we een man aan met een dood jongetje in z’n armen. Getroffen door een kogel. Die man rilde over z’n hele lichaam. En hij riep voortdurend: ‘Adoe Toean, saja poenja anak.’ O meneer, mijn kind. We weten niet eens of dat kind door ons vuur of dat van de extremisten was getroffen, maar ik had zo’n medelijden met die man. Vreselijk. Ook nu nog, bijna 75 jaar later, moet ik daar vaak aan denken.
Tijdens één van de patrouilles vanuit Kratjak liep een van onze soldaten tegen een trektouw van zo’n vliegtuigbom. Hij schreeuwde een waarschuwing: ‘Dekken!’ Er volgde een daverende explosie, maar geen van ons had letsel omdat we geleerd hadden snel plat te gaan. Ik was de laatste die plat ging, uit zorg voor mijn patrouille. Iets verderop ontdekte ik wat bloed in m’n buikstreek. Ik voelde niets. Maar ik dacht: ‘Hé, een lichte verwonding, gauw naar het hospitaal en daarna een paar weken revalideren in Batavia.’ Maar dat liep anders. De hospik keek even naar m’n buik, haalde met een pincet twee minuscule splintertjes (nog dunner dan zilverpapier) weg en deed er, waarschijnlijk om mij te matsen, een pleistertje op. Ik voelde me behoorlijk opgelaten. Later heb ik nog naar littekentjes gezocht, maar helemaal niets te zien. En ik had zo graag een paar weekjes naar Batavia willen gaan!
Het werd in die tijd hoe langer hoe gevaarlijker. De ploppers waren beter georganiseerd, hun acties beter gecoördineerd en het was duidelijk dat hun leiding veel beter was geworden. Er ontstond toen een actiegroep, de 4B’s genaamd. Dat stond voor:
Bakar: Verbrand
Brontak: Opstand
Boenoe: Vermoord
Blanda: de Hollander
Ze presteerden het zelfs om hun plakkaten met leuzen midden in de nacht in ons kampement aan te plakken. Het was duidelijk dat er militair iets aan gedaan moest worden, want die dreiging hing over heel Java. Opeens kregen we betere kleren, onze wapens werden bekeken door deskundigen van de TD en er volgde cursussen in kaartlezen, wapentechniek en scherpschietoefeningen en ja hoor: ineens begon de tweede politionele actie. Het was 19 december 1948.