Naast ons wapperde de vlag. UN. United Nations at war. Geroepen om onze plicht des vaderlands te vervullen, zwoeren wij trouw aan alles wat beroepsmilitair betekende. En zo staken wij van wal. Jan Willem Zweers was in 1994 in Bosnië.
Naast ons wapperde de vlag. UN. United Nations at war. Wisten wij veel. Geroepen om onze plicht des vaderlands te vervullen, zwoeren wij trouw aan alles wat beroepsmilitair betekende. En zo staken wij van wal.
Een gedegen opleiding in ‘politics and structures’ effende het pad dat voor ons lag. Het was zeker dat het gebied conflictgebied was. Dat wil zeggen: een buitenhelm op en het wapen binnen handbereik. Althans, dat staat mij bij van de periode toen het parate licht nog scheen in de kamers van Defensie.
‘Geile ganzen’, zei Tom, en stak een sigaret op. Marlboro. We reden over een inlands weggetje waar de meeste huizen hadden plaatsgemaakt voor ruïnes. Hier en daar zag je een hand of een zwaai of een boze blik. Blauw was niet de favoriete kleur in het verscheurde land.
Naast de welige boomgaarden groeiden vale landmijnen uit de grond. Het gebied kenmerkte zich door voetangels en klemmen en we vroegen ons af of het op de maan anders zou zijn. Vreemden in een vreemd land. Gedoemd te pareren met een westers mes op de borst. Het politieke huis te lande verheugde zich op aanmatigende wijze in alles wat blauw was en naar vrede rook.
Onderwijl veranderde het landschap in beton. Kapotgeschoten beton. Vrede op aarde. De slogan sloeg ons dagelijks om de oren en een neut op zijn tijd ververste ons balorig bestaan, deed ons vermoeden dat er meer was tussen hemel en aarde dan deze restanten van gruwel en geweld.
‘Zet hem hier maar neer’, zei Tom. Zodoende stegen wij uit. Het voertuig achter ons latend. ‘Je suis trés heureux’, zei de Fransman. ‘A bit of strange’, zei een ander en een Slowaak gaf ons zijn medaille als teken van aanwezigheid en broederschap. Gezworen kameraden, maar dan anders.
Den Haag filosofeerde het ganse land bij elkaar en we aten zoute haring op Koninginnedag. Zo anticipeerden we op wat komen moest. Srebrenica viel in duigen. De politieke droom viel in duigen. Vrede op aard was weinig waard. De blauwe baret werd afgezet en lachend weer opgezet. Moeder was blij en de kinderen stonden lachend op een rij.
De psychologe schreef haar dagboek en versluierde onze tranen achter het Freudiaanse amen. De socioloog krabde achter zijn kromme oor en begreep nooit zo goed waarom het papier altijd maar weer verloor. Aalmoezenier en dominee veegden hun kont nog eens gedachtig af op een schone plee. Ach wee. Ach wee. Zo hobbelden we verder. Maakten ons dik door dik en dun. Speldden onze speldjes op en vroegen ons af wanneer we weer aan de beurt waren. Te gaan voor volk en vaderland. Trots als altijd.