Met je uniform laat je zien dat je bij een bepaalde organisatie hoort. Maar het betekent vaak zoveel meer.
‘Toen ik in uniform thuiskwam, was mijn familie supertrots. Mannen van de voetbalclub maakten er grapjes over, daar heb je onze militair weer, en soms vertoonden ze haantjesgedrag.
Ik kreeg twee uniformen, het gevechtspak en het dagelijks tenue (DT). Dat laatste vermeed ik zo veel als kon. De broek mocht je als vrouw niet aan en dus zat je vast aan die strakke kokerrok, dikke panty en ouderwetse pumps.’
‘Je wordt door een magazijn heen geduwd waar je uitrolt als een militair met een plunjebaal. Je kijkt elkaar aan en staat te lachen, ineens bén je militair. Je baret zit natuurlijk nog wel als een vliegdekschip op je hoofd, maar je voelt je heel wat. En dat gevoel bleef.’
‘Ik mis het gevechtspak nog wel eens. Je hoort zo duidelijk ergens bij als je het draagt. Nu heb ik nog drie ‘uniformen’: aan het werk voor de politie en als coach draag ik een net colbertje, als ik in mijn likeurstokerij werk heb ik puur praktische kleding aan. Heel af en toe draag ik ook mijn avondtenue van de genie. Prachtig vind ik dat, met die mooie rode bies.’