Kathy-mijnenopruimer

12 december 2022
Deel dit bericht:
Ooggetuige: ‘Bang ben ik eigenlijk nooit geweest’

Cor Burcksen werkte kort na de oorlog bij de mijnenopruimingsdienst (MOD). In drie jaar tijd ruimde hij 1500 mijnen op. ‘Ik zie nu wel dat het riskant was wat ik deed.’

Burcksen was achttien toen de oorlog voorbij was. Na mei 1945 heeft hij zich vrijwillig voor de militaire dienst gemeld. ‘De marine trok me. Het leek me avontuurlijk – ik had nog nooit op een schip gezeten – en je verdiende er hetzelfde als bij een baas. In het Engelse Plymouth heb ik een machinistencursus gedaan.’

Terug in Nederland werd hij op de kazerne in Leiden geplaatst. ‘Een paar weken later stond er op een schoolbord een oproep voor vrijwilligers voor een mijnenparty. Ik was met een maat en die zei meteen: “Dat gaan wij doen.” Mij leek het ook wel wat. Er waren vijf, zes plaatsen langs de Noordzeekust waar mijnen geruimd moesten. We hebben voor Haamstede gekozen, aan de kop van Schouwen.’

‘We moesten eerst de landmijnen opruimen. Tellermijnen waren dat. Teller is Duits voor bord. Ze hebben de grootte van een ontbijtbord, zijn tien centimeter dik met middenin een ontsteking. Als je er bovenop gaat staan, ben je je benen kwijt. We trokken lijnen op de grenzen van hoog en laag water en liepen het gebied daartussen af met metaaldetectoren.’

‘Door een koptelefoon hoor je een permanente toon, en als die ineens verandert in bijvoorbeeld een onderbroken toon, heb je beet. Het was uiteraard ook wel eens iets anders, prikkeldraad bijvoorbeeld. Maar als je een mijn had, groef je die uit.’

‘Met twee detectoren hebben we daar in een week tijd dertig tellermijnen opgeruimd. Aan het eind hebben we ze in een kuil bij elkaar gelegd en met springstof tot ontploffing gebracht. Nu we de landmijnen hadden opgeruimd, konden we de zee gaan afzoeken naar Kathy-mijnen.’

‘De Duitsers vreesden eerder een invasie van de geallieerden en deze mijnen waren neergelegd om eventuele landingsboten te laten exploderen. Kathy-mijnen liggen, om effectief te zijn, op pakweg drie meter diepte, vlak achter de branding. We gingen de zee op met twee rubberboten waar een lijn tussen gespannen was, die in het midden verzwaard was. Als die lijn ergens achter haakte, ging een duiker kijken of het een mijn was. Was dat zo, dan lieten we de lijn omhoog schuiven tot ie vast bleef zitten in de voelhoorn van de mijn. Als het eenmaal zo ver was, kwamen we dichterbij, maakten een lus in de lijn en plaatsten een boei om de plek te markeren. Daarna brachten we de mijn tot ontploffing.’