Wat doen ongewapende militairen in een oorlog en hoe effectief was hun inzet? Dat onderzocht Dion Landstra in zijn proefschrift ‘Inzet en effectiviteit van waarnemers in vredesoperaties op de Balkan, 1991-1995’.
‘Ik ontdekte dat er nog maar weinig was geschreven over de inzet van waarnemers, en de informatie die er wel was, vond ik buitengewoon prikkelend. Wat doen ongewapende militairen in een oorlog en hoe effectief is hun inzet?’
De Europese Gemeenschap, de Verenigde Naties (VN) en de International Conference on Former Yugoslavia stuurden vanaf 1991 een groeiend aantal waarnemers naar de Balkan. Daarom heb ik bij de Europese Commissie in Brussel en bij de VN in New York aangeklopt om hun archieven door te spitten. Dat bleek meer werk dan gedacht. Bij de EU trof ik 130 dozen aan die daar ooit waren neergezet, en sindsdien stof hadden verzameld. Ik moest daar dus eerst orde op zaken stellen. Het archief bij de VN was al wel meer op orde, maar dat was heel omvangrijk. Daarnaast heb ik bijna honderd interviews afgenomen met oud-waarnemers.’
‘In de eerste helft van de jaren negentig woedde er in voormalig Joegoslavië een gruwelijke burgeroorlog. In een poging het geweld in te dammen zond de internationale gemeenschap, naast peacekeepers, op grote schaal waarnemers. Nederland leverde met vierhonderd waarnemers tussen 1991 en 1995 een forse bijdrage. Als ongewapende monitors opereerden deze officieren in kleine multinationale teams en woonden en werkten ze tussen de lokale bevolking. Daarbij liepen zij grote risico’s: bedreigingen, kapingen, berovingen en beschietingen waren aan de orde van de dag. Een aantal van hen werd ook gegijzeld.’
‘Uit mijn onderzoek komt niet meteen een eenduidige conclusie naar voren. Op het ene moment waren de waarnemers effectieve onderhandelaars, informatiemakelaars, humanitaire hulpverleners, op het andere moment waren zij kwetsbare schietschijven.’
‘Dat klopt, de waarnemers liepen grote risico’s. Er was een forse mijnendreiging en ze kregen te maken met artilleriebeschietingen en sluipschuttersvuur. Voor een militair lijken dit misschien risico’s die bij het vak horen, maar bedenk dan wel dat de waarnemers ongewapend waren en midden tussen de bevolking woonden. Ze hadden niet de bescherming van de omheining van een militair kamp, maar moesten zelf zandzakken stapelen rondom hun huis. Daarnaast kregen ze te maken met kapingen, overvallen en gijzelingen. Dit alles heeft diepe sporen achter gelaten.’
‘De meeste monitors hebben hun uitzending als zeer bijzonder ervaren, zelfs de mannen die er slechter uit zijn gekomen. Ze wilden graag hun verhaal doen en uiteindelijk was er maar één waarnemer die niet wilde meewerken aan mijn onderzoek.’
Na de KMA werkt Landstra vijf jaar als officier bij het Korps Veldartillerie. In de avonduren volgde hij de master militaire geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam. Na deze studie gaat Landstra als docent militaire geschiedenis bij het NIMH aan de slag. In 2015 werd hij als dagboekschrijver van de contingentscommandant uitgezonden naar Mali. In de jaren daarna voerde hij zijn promotieonderzoek uit. Vanaf 2021 is Landstra weer terug bij het cluster onderwijs van het NIMH en is daar actief als majoor bij de Koninklijke Landmacht.
Het 384 pagina’s tellende boek, met ruim 100 illustraties en foto’s, is als paperback verkrijgbaar in de boekhandel of via www.boomgeschiedenis.nl.