'Dit regiment zal blijven voortbestaan'

19 september 2019
Deel dit bericht:
75 jaar Regiment Stoottroepen.

Uit het gewapend verzet in de Tweede Wereldoorlog kwamen 75 jaar geleden, in september 1944, de stoottroepen voort en werd de basis gelegd voor wat het Regiment Stoottroepen zou worden.

stoottroepers
Tekst: Rein Bijkerk / Fotografie: NIMH

Die beginperiode van de stoottroepers kenmerkte zich door improvisatie. Zo waren er bijvoorbeeld geen uniformen, en een standaarduitrusting ontbrak. De mannen – in ondersteunende diensten waren overigens ook vrouwen actief – droegen een allegaartje van burgerkleding, militaire kledingstukken en hoofddeksels. De bewapening en verdere uitrusting bestond uit wat meekwam uit het verzet (stenguns), of wat was buitgemaakt op de Duitsers of wat via geallieerde militairen officieus was ‘georganiseerd’.

Pas in de loop van de tijd kwam daarin verandering. Daarnaast koesterden de eerste stoottroepers, en zeker degenen die afkomstig waren uit de Landelijke Knokploegen, hun cultuur. Een cultuur die nadrukkelijk aan het verzet was ontleend en afweek van traditionele militaire conventies en gebruiken. Verzetsmensen associeerden die mores met het oude, falende Nederland van voor de oorlog. Het verzet – en zo zag koningin Wilhelmina het ook – stond voor het nieuwe, naoorlogse Nederland dat moest worden opgebouwd.

Het ging de eerste stoottroepers bijvoorbeeld niet om formele rangen en standen, maar om onderling vertrouwen, ontstaan in bezettingstijd onder gevaarlijke omstandigheden. En het ging ze om metterdaad getoond natuurlijk leiderschap. Het maakte niet uit of een commandant slechts een lagere schoolopleiding had en van eenvoudige komaf was (Nederland was in die jaren erg standsbewust).

 

1 / 1

Het was echter onvermijdelijk dat de stoottroepen steeds meer een ‘normaal militair’ karakter kregen. Mede door de instroom van rekruten die niet uit het verzet afkomstig waren, door de eisen van geoefendheid en de professionele aanvoering die het militaire optreden nu eenmaal stelde en door de inpassing in de nieuwe landmacht.

Vanaf september 1944 werden in bevrijd Zuid-Nederland zes bataljons Stoottroepen opgericht, waaruit nog in 1945 het oorlogsregiment Stoottroepen ontstond. De Brabantse bataljons, waarin ook Zeeuwen dienden, vochten onder Engelse leiding in het Nederlandse rivierengebied. De Limburgse eenheden streden intensief mee met de Amerikanen. Samen met de Prinses Irene Brigade en de commando’s van Nr. 2 Dutch Troop werd zo in de grondoorlog een Nederlandse bijdrage geleverd aan de bevrijding van de rest van het land.

De prijs was aanzienlijk. Tot aan de Duitse capitulatie sneuvelden zo’n honderd stoottroepers. Meteen na de bevrijding volgde de uitzending naar Indië, waar Indonesische nationalisten met geweld een einde wilden maken aan de Nederlandse koloniale heerschappij. In totaal werden daar negen bataljons van het regiment ingezet. Deze bestonden uit stoottroepers die hadden bijgetekend als oorlogsvrijwilliger en uit dienstplichtigen. Met 254 in Indië gesneuvelde ‘stoters’ was de prijs opnieuw hoog.

Nederlands Nieuw-Guinea
Tijdens de Koude Oorlog bleef het Regiment Stoottroepen bestaan. In 1962 was er nog een inzet van het 41 Bataljon Stoottroepen in Nederlands Nieuw-Guinea, dat bedreigd werd door Indonesië. Stoottroepers werden ingezet om Indonesische infiltraties te bestrijden. Daarna volgde een lange periode zonder uitzendingen. Sinds 1994 is 13 Infanteriebataljon Luchtmobiel – aanvankelijk samen met 11 Mortiercompagnie Luchtmobiel – drager van de traditie van de stoottroepen. Daarmee kregen de stoottroepers een plek in het beroepsleger waarop Nederland medio jaren negentig overstapte. In 2002 werd de naam prins Bernhard toegevoegd aan het regiment. Bernhard was als bevelhebber van de Binnenlandse Strijdkrachten nauw betrokken geweest bij de oprichting van de eenheid. Het is sindsdien dus Regiment Stoottroepen Prins Bernhard.

Nieuw-Guineaveteraan Jan Verkuijlen (77)
Jan Verkuijlen ging in 1962 als dienstplichtig soldaat met zijn eenheid, 41 Infanteriebataljon Stoottroepen naar Nieuw-Guinea. Er werden steeds meer Indonesische infiltranten gedropt en er dreigde een openlijke oorlog. Verkuijlen was met een groep van tien man gelegerd in een kampong nabij de plaats Kaimana aan de zuidkust van het eiland. ‘We moesten veel wachtlopen, we gingen op patrouille en legden hinderlagen voor mogelijke infiltranten.’ Zelf bewaart Jan Verkuijlen goede herinneringen aan Nieuw-Guinea: ‘Het landschap was schitterend en de Papoeagidsen waren vriendelijk en behulpzaam.’

Verkuijlen was niet betrokken bij gevechtsacties. Maar dat het ernst kon zijn, bleek toen een korporaal, die was uitgeleend aan een ander peloton, sneuvelde.

‘Ik had hem op de heenreis leren kennen en na thuiskomst ben ik met de kapitein bij de nabestaanden op bezoek geweest. Zo’n tien jaar geleden was in het gemeentehuis van de woonplaats van de korporaal een herdenkingsplechtigheid. Dat werd door de familie zeer gewaardeerd, de burgemeester sprak en ik heb er ook een woordje gesproken, het was een emotionele bijeenkomst. Tijdens mijn diensttijd zei het woord stoottroepen mij niet zoveel. Terug in Nederland ging ik wel naar reünies maar was ik vooral druk met mijn werk als verpleegkundige’.

Dat veranderde in 2005 toen hij betrokken was bij de oprichting van het Eindhovense veteranencafé. Nog steeds is hij voorzitter van de kring Eindhoven van BOSS: ‘We hebben veertig leden, ons oudste lid is 101 en fit, een stoottroeper van het eerste uur.’

Chora
De afgelopen decennia zijn Nederlandse militairen veelvuldig ingezet voor internationale missies. Dat geldt ook voor het met het Regiment Stoottroepen verbonden luchtmobiele bataljon. Zo was het deze eenheid die als Dutchbat III in juli 1995 werd geconfronteerd met de dramatische val van VN-enclave Srebrenica. Later werd 13 Infanteriebataljon – of werden delen ervan – uitgezonden naar Irak en Afghanistan. En recentelijk was er nog de inzet in Mali en het in Irak trainen van lokale militairen voor de strijd tegen IS. Vooral in Afghanistan raakten stoottroepers veelvuldig in gevecht. In juni 2007 speelde een compagnie van het ‘stotersbataljon’ bijvoorbeeld een belangrijke rol in de meerdaagse slag om Chora. Daarbij wist de Task Force Uruzgan met gebruik van alle beschikbare militaire kracht een grote talibanaanval af te slaan. Dat was een belangrijke overwinning. Tijdens de inzet voor internationale missies in Bosnië-Herzegovina, Afghanistan en Mali is helaas ook een aantal stoottroepers omgekomen.

1 / 1

Ondanks alle veranderingen die in de afgelopen 75 jaar hebben plaatsgevonden, leeft het verhaal over het ontstaan en de verrichtingen van de stoottroepen nog steeds. Al verdween, zoals gezegd, in de militaire praktijk al spoedig de oorspronkelijke verzetscultuur uit de beginjaren. Er wordt bij 13 Infanteriebataljon veel aandacht geschonken aan de overdracht vanhet Stoottroepen-verhaal aan nieuwe militairen. Op het terrein van de Johan Willem Frisokazerne in Assen, de thuisbasis van de eenheid, is bovendien een publiek toegankelijk Stoottroepen Museum te vinden.

Dat de aloude traditie nog steeds leeft, blijkt ookuit het bestaan en de activiteiten van de Bond van Oud-Stoottroepers en Stoottroepers (BOSS). En natuurlijk uit de indrukwekkende jaarlijkse herdenking van de bij operationele inzet omgekomen militairen van het regiment. Inmiddels zijn dat er 378. Die jaarlijkse herdenking, waaraan ook niet-militairen deelnemen, vindt plaats in Beneden-Leeuwen in het Land van Maas en Waal. Het is de plek waar in oktober 1944 de eerste stoottroepers sneuvelden en na de oorlog onder meer een gedachteniskapel werd gebouwd.

Spencer Pattiwael van Westerloo (51)

Adjudant Spencer Pattiwael van Westerloo stamt uit een KNIL-familie. Zijn overgrootvader kreeg in Indië een Militaire Willems-Orde uitgereikt. Zelf werkt hij op de Koninklijke Militaire School, locatie Assen. Pattiwael diende in Bosnië met Dutchbat III en daarna in SFOR, maar werd ook uitgezonden naar Irak en Afghanistan. Als militair
van 13 Infanteriebataljon Luchtmobiel voelt hij zich nauw verbonden met de traditie van het Regiment Stoottroepen.

Op eigen verzoek werd Pattiwael in 1995 met Dutchbat III uitgezonden naar Srebrenica: ‘Ik was instructeur bij de Luchtmobiele Brigade en dan voelt het raar dat je zelf geen uitzendervaring hebt opgedaan.’ Hij kwam terecht bij de observatiepost November. ‘We werden voortdurend beschoten, soms schoten we terug maar met ons beperkte mandaat en onze blauwe helmen waren we eigenlijk sitting ducks.’

Uiteindelijk werd Pattiwael gevangengenomen en was hij een van de dertig gegijzelde Nederlandse militairen die door generaal Mladić werden gebruikt als pressiemiddel om verdere luchtaanvallen te voorkomen.‘Bij onze gevangenneming mochten we wat spullen meenemen. Ik koos voor de VN-vlag die vanaf het begin van de missie boven onze post had gewapperd’, herinnert hij zich. De vlag werd later meegenomen naar Nederland. Het leverdeeen iconisch mediabeeld op: een Dutchbatter met een gehavende VN-vlag als symbool van het falen van de internationale gemeenschap.

‘Maar,’ zo constateert Pattiwael, ‘er is een groot verschil tussen toen en nu. We gaan gelukkig niet meer op pad met zo’n gebrekkig mandaat en krijgen de middelen mee om zo nodig robuust op te treden.’