‘Natuurlijk had ik van te voren mijn gedachten over deze dag laten gaan. Hoe zou het zijn? Wat zou er allemaal gebeuren? Kon ik een bus vol met jonge drukke kinderen aan? Het viel allemaal geweldig mee. Voor één keer kon ik er vrede mee hebben dat ik redelijk doof ben; het voelde bijna als een geluk. Ik zat heerlijk vooraan en kon genieten van de ruimte voor mijn benen en van het prachtige uitzicht. Bovendien hoefde ik vandaag niet zelf achter het stuur te zitten. Dat deed een allerliefste chauffeuse.
Toen we in Den Haag aankwamen merkten we dat we inderdaad VIP-mensen waren. We werden opgewacht en regelrecht door alle versperringen naar het Binnenhof geleid. De kinderen vonden het prachtig en keken hun ogen uit. Zij waren op dat moment de belangrijkste kinderen in Nederland. Stel je dat voor: zij waren VIP-kinderen. Wie doet je wat!
Op het Binnenhof werden we opgewacht door alweer een groep beveiligers in prachtige uniformen, zowel mannen als vrouwen. Op de trappen met de rode loper waar in september, bij Prinsjesdag, de koning de Ridderzaal binnengaat, stonden nu twee beeldschone vrouwelijke bewaaksters in een prachtig zwart uniform met gouden knopen. Via de zijingang werden we naar binnengebracht. Daar werden Jill en ik gescheiden van de anderen en door allerlei deuren, gangen en kamers geleid, totdat we moesten wachten voor een gordijn. Daarachter was de deur naar het beroemde ‘Torentje’. Onze begeleiders informeerden of de premier klaar was voor ons bezoek.
Toen werden wij binnengelaten en zagen de minister-president die zijn das omdeed. Hij verontschuldigde zich en ging verder met zijn poging de das goed om te doen. Toen moest hij nog de veters van zijn schoenen strikken en zijn colbertjas aandoen en was hij klaar voor ons. Hij wees ons een stoel aan en bood ons koffie, thee of fris aan en een plak cake. Ik kreeg de belangrijkste stoel. Dat hoorde ik later pas. In die stoel hadden alle wereldleiders gezeten: Barack Obama, Angela Merkel en vele anderen. Het bleek dat de premier zich heel goed voorbereid had en alles wist van Jill en mij. De minister-president is, zeker in zijn manier van doen heel zorgzaam, vriendelijk en charmant. De elfjarige Jill zat daar totaal op haar gemak. Ik vind dat bijzonder voor zo’n jong kind.
Daar zit je dan in de Ridderzaal op de plek waar op de derde dinsdag in september de ministers zitten, bijna recht tegenover de troon. Jill en haar vader zaten een eindje van mij af. In mijn rij zat een jonge vrouw met naast zich een stokoude generaal, met daarnaast de beide ridders Militaire Willems-Orde en daarnaast de voorzitters van de Eerste en Tweede Kamer, de premier, de koning met de minister van Defensie.
De vergadering werd geopend. Premier Mark Rutte komt aan het woord. Jill wordt in het zonnetje gezet. De premier vertelt over haar tekening, die direct was opgevallen door de uitstraling van blijdschap omdat een veteraan thuiskomt na een lang en gevaarlijk dienstverband. De vlag hangt uit en de rode loper is uitgerold. Dan kom ik aan de beurt. De premier vertelt uitgebreid mijn verhaal en hij eert mij overdadig. Als hij zijn rede beëindigt, applaudisseert de hele Ridderzaal, ook de koning en de minister. Het overviel mij, dat applaus. Ik was er niet op voorbereid. Ik was overdonderd. Ik dacht: daar sta je dan, een doodgewone man die een verhaal heeft verteld. Ik was me op dat moment heel sterk bewust van mijn vrouw Nelly. Ik voelde haar aanwezigheid. Ik dacht bij mezelf: ik laat het maar over me heen komen. Je kunt er onmogelijk koud onder blijven. Het raakte me diep.
Net zo diep als het verhaal van die marinier en zijn buddy. Hij schopt het door zijn enorme doorzettingsvermogen tot succesvol operazanger en zijn buddy verzinkt in het tegenovergestelde. Toch laten ze elkaar niet los. Ze blijven veteraan. Hij blijft buddy, ondanks alles. Nee, hij kan niet anders. Een vriendschap in het leger betekent een vriendschap voor het leven. Ik denk: wij hebben met ons drieën iets gemeen. Wij hebben alle drie angst en vertwijfeling gekend, wij hebben alle drie de dood ontmoet en wij hebben het alle drie overleefd. Wij kennen elkaar niet. Toch kennen wij elkaars gedachten. Wij zouden zó met elkaar kunnen communiceren. Ja, zó zijn wij veteranen. We hebben iets gemeenschappelijks.
Dat heb ik die dag in de Ridderzaal heel duidelijk gevoeld. Ik was diep ontroerd door de zang van die voormalige marinier, een veteraan als ik. En door dat prachtige koor op de achtergrond. Ik keek naar het balkon en ik zag de kinderen van de klas ademloos luisteren. Net zo doodstil als ze toentertijd naar mijn verhaal hadden geluisterd en waar alles mee begonnen was.
Ik was nog dieper ontroerd toen alles afgelopen was en de koning vertrok. Want toen gebeurde iets totaal onverwachts. De koning koos, als bij ingeving plotseling een andere route en kwam met grote passen regelrecht op mij af en bleef voor me staan. Hij bedankte me voor mijn werk als verhalenverteller en schudde me de hand. Compleet overdonderd bedankte ik hem. Daarna volgden de minister van Defensie en al die andere hoogwaardigheidsbekleders.
Als laatsten verlieten wij de Ridderzaal op dezelfde manier als de koning op Prinsjesdag, over de rode loper. Daar moesten we wachten en kwam de koning naar ons toe en begon een gesprek met Jill, die hem een boek overhandide met de beste tekeningen die door kinderen waren gemaakt. De koning sprak met Jill en met al de kinderen van de klas, die alle mogelijke vragen op hem afvuurden. Het was een gezellig en vrolijk gesprek. Tenslotte sprak hij met mij en informeerde nog eens naar mijn werk op scholen en hij sprak zijn waardering uit over mijn verhaal. Aan het eind van het gesprek vroeg ik de koning of hij wist of zijn kinderen mijn beide jeugdboeken had gelezen die ik ooit aan zijn vrouw Maxima had gegeven. Hij zei lachend: ‘Daar ben ik van overtuigd. Ik ken mijn kinderen. Ze lezen veel en graag.’ Toen moest hij weg: hij moest het defilé afnemen.
Wij werden alweer naar een VIP-plaats op de tribune gebracht. We hebben alles voorbij zien komen. Al die legeronderdelen, al die muziekcorpsen in hun prachtige uniformen. Soldaten, die bijna bezweken onder hun bepakking en vele, vele veteranen, jonge en stokoude. Sommigen, waarvan ik wist, dat die de hoek in de verte niet zouden halen. Die wilden het per se volbrengen, maar waren te oud en te zwak. Aan het eind van de parade kwam een groep militairen, gekleed in uniformen van de toekomst. Het leken wel spoken. Buitenaardse wezens, het konden aliens zijn. Ik vond het een heel angstig gezicht: volkomen zwart met onzichtbare gezichten.
Toen was het afgelopen en vertrokken wij naar het Malieveld. Wat was ik blij met mijn rollator. Zonder dat ding had ik het echt niet gehaald. Op het Malieveld was een tent, waar de tekeningen van Jill en tien andere kinderen hingen. Heel mooi, maar ik was zo vermoeid dat ik alleen maar heb adem gehaald en broodjes heb aangepakt van de kinderen. Die waren overbezorgd voor mij. ‘Heb je honger, Henk?’ ‘Moet je wat water hebben?’ ‘Hoe vond je het, Henk? Ben je moe?’ Het was hartverwarmend voor mij. We konden aan de terugreis gaan beginnen en ik werd bijna de hele weg terug ondervraagd door de journaliste van de krant. Ik was doodsblij toen we er waren en de moeders zagen zwaaien. De kinderen waren net zo blij, maar lieten merken dat hun energie nog lang niet op was. Ik was totaal op en heel blij weer thuis te zijn. Ik liet me in mijn stoel vallen en viel bijna op hetzelfde moment in slaap.’