“België is vaak een strijdtoneel of het decor voor grote veldslagen geweest: Waterloo van Napoleon en Wellington, de westelijke frontlijn tijdens de Eerste Wereldoorlog met de Ieperboog en de slag om de Ardennen tijdens Wereldoorlog II. Deze slagen en oorlogen worden herdacht met monumenten en denkmalen, alom tegenwoordig en vaak dominant in het Belgische landschap. De Leeuw van Waterloo torent boven de Waals Brabantse glooiingen uit op de plaats waar de prins van Oranje gewond raakte en kijkt dreigend en waarschuwend richting Frankrijk. En de Menenpoort in Ieper draagt tienduizenden namen van soldaten van het Britse Rijk die in “Flanders Fields” sneuvelden maar wiens lichamen nooit werden terug gevonden.
Wat vooral herdacht wordt zijn de mensen die vochten voor ons land, onze democratie en de vrijheden die we vandaag als vanzelfsprekend ervaren. Als kind herinner ik mij de kleine optochten en ceremonies van oud-strijders bij het kleine dorpsmonument dat de gevallenen van de Grote Oorlog herdenkt. In Vlaanderen vind je geen dorp waar geen gedenkplaat of monument de namen vermeldt van de tienduizenden doden. De Eerste Wereldoorlog was de oorlog die alle oorlogen zou beëindigen. Niets was minder waar. Na WO II zouden nog meer wereldbranden volgen: de oorlog in Korea, dekolonisatieconflicten in Congo en Rwanda en de Koude Oorlog met bezettingseenheden in West-Duitsland markeerden de naoorlogse 20ste eeuw.
Deze laatste oorlogen en gewapende conflicten brachten veteranen voort, geen oud-strijders deze keer. De term oud-strijder werd, uit respect, gereserveerd voor onze landgenoten die vochten voor ons voortbestaan tijdens beide Wereldoorlogen. Geen Korea- of Congo-veteraan die zou kunnen leven met een statuut dat daaraan zou worden gelijkgesteld. Nee, een oud-strijder, dat was toch nog andere koek!
Dan kan men zich waarschijnlijk de verbazing op mijn aangezicht voorstellen toen ik in het voorjaar van 2003 een brief kreeg die begon met “Geachte veteraan”. Mijn eerste reactie was: ”dit moet een vergissing zijn”. Dat was het niet. Het gloednieuwe instituut voor veteranen was net opgericht om de belangen te verdedigen van de veteranen van recente conflicten, na 1960 dus. Ik kwam in aanmerking voor het statuut, want ik had gediend als VN-blauwhelm in Ex-Joegoslavië en als lid van een grote NAVO-troepenmacht in Bosnië-Herzegovina. Mijn tweede reactie ging dan weer gepaard met het gevoel dat ik zoiets niet kon maken, al was het uit respect voor die voorgaande generatie militairen die hadden gevochten in Korea en Congo. Mijn ongebreideld respect voor de ellende die soldaten decennia voor mij hadden meegemaakt werd mijn belangrijkste excuus. Ik bleef er stellig van overtuigd dat de ellende die ik had gezien niet in de schaduw kon komen van wat militairen in vroegere gewapende conflicten hadden meegemaakt. Zo was het, en niet anders, dacht ik.
Tot ik op een dag toevallig in een gesprek verwikkeld raakte met een Congo-veteraan. Het veteranenstatuut kwam ter sprake zodra hij hoorde dat ik in verschillende inzetgebieden aktief was. Waar ik verwachte goedkeurend bejegend te worden omwille van mijn respectvolle terughoudendheid wat de ‘titel’ veteraan betreft, kreeg ik echter een ontgoochelde blik toegeworpen. “Wij houden de herinnering levend, letterlijk!”, zei de kranige man. ”Wie neemt die fakkel van ons over? Wie zal de jongere generaties nog écht kunnen vertellen hoe het was en hen kunnen behoeden voor de lokroep van romantiek en avontuur? Oorlog is gruwel, geen romantiek! Wij zijn het vlees en bloed van die herinnering, jongen, maar we zijn oud en elk jaar met minder.” Hij vertelde mij dat hij zich ooit ook schaamde niet harder te hebben gevochten en voelde ooit ook dat zijn daden verbleekten bij die van “echte oud-strijders” of Korea-veteranen. “Tijden veranderen jongen, en de manier van oorlog voeren ook”, ging hij verder: “ik zou niet in jullie schoenen willen staan met al die politieke verantwoordelijkheid, die camera’s en media als een zoeklicht op jullie gericht. Tijden zijn veranderd, maar het is er daarom niet gemakkelijker op geworden.
Het waren woorden van wijsheid. Sindsdien ben ik opnieuw ingezet, in Afghanistan en Congo, en bekijk ik de dingen heel anders. Ik denk nog vaak terug aan de woorden van de Congo-veteraan en voel me dan ook veteraan. Ik voel me meer dan gewoon ‘veteraan’. Ik voel mij klaar om die fakkel over te nemen.”